vrijdag 23 april 2010

KKS22: Abdel

Ik kan ze zien zitten, de vissers, ze zitten op het bankje onder de kleine rode vuurtoren. Hun hengels zijn klemgezet tussen de betonblokken. Door mijn verrekijker zie ik hoe ze soms even opstaan om iets te controleren, maar meestal zitten ze doodstil en staren naar de punt van hun hengel. Dat is het nadeel. Het raam biedt je een blik op de wereld, maar plaatst die tegelijkertijd op een afstand.  Je ziet van alles onder je gebeuren, maar er aan deelnemen lukt niet omdat er glas tussenzit. De deur staat open en een frisse wind waait naar binnen, terwijl ondertussen, de zon, langzaam het containerstaal opwarmt. In de verte vaart de Eendracht langs de horiozn op en neer, alsof het bang is niet gezien te worden.

Enkele uren later, als ik nog wel kan werken, maar de rest voor morgen bewaar, verlaat ik de container toch om wormen te kopen in de haven. Wormen heb ik al vaker gekocht, maar meestal tevergeefs. Het raam op de wereld weerhield mij ervan om af te dalen. Ik ga te voet, zodat ik goed om me heen kan kijken. Goed kijken is het halve werk. De twee mannen die ik nog maar kort tevoren door de verrekijker had gezien, staan nu naast en achter mij. Ik hoop dat ik geluk heb, dat ik een tijdje kan kijken naar de top van de hengel en dat ik daar mijn geluk op kan projecteren. Wachten en kijken en dan hopen dat het wat gaat worden.

Bij eerdere pogingen verloor ik vrijwel direct mijn onderlijn. 'Waarom ga je dan ook 's nachts vissen?' vroeg een visser met een lampje op zijn hoofd. 'Als je nog moet oefenen kun je beter overdag beginnen'. Daar had hij een punt, maar ik had die nacht wel even de ervaring beet te hebben. Er ging plosteling een schok dor mij heen en er hing een gewicht aan mijn hengel die zwaarder was dan ik had verwacht. Ik haalde binnen, en de twee mannen waren met stomheid geslagen. Ze stonden daar al enkele uren en ik nog geen tien minuten. Ik was gegaan omdat ik het zonde vond van de pieren die de volgende dag vast en zeker bedorven zouden zijn. Vlak voor het definitieve binnenhalen brak mijn draad. 'nu zullen we nooit weten wat het is geweest.' zei een van de vissers en ik ging weer naar huis, naar mijn container om achter het raam te gaan zitten.
Vanwege het gedoe met de onderlijn, keer ik pas veel later pas weer terug. Het is vanweg  R die er nog zin in had. De eendracht was inmiddels van de horizon verdwenen en had zich voor de nacht achter de verkeerstoren van Rijkswaterstaat teruggetrokken. R ziet eruit als een zeeman, ik vergis me daar iedere keer weer in als ik iets vraag over vis of over de zee en de schepen die daarop varen. Want hij is geen zeeman. Hij werkt nog maar een jaar bij rederij Trip als machinist. Hij doet maar alsof, zegt hij. Hij heeft zijn uiterlijk mee, je geloofd alles wat hij zegt. Maar als je werkt in een machinekamer, dan moet je daar toch wel iets van weten lijkt me. 'het is makkelijk te leren' zegt R daarover.
'Daar moet je niet je lijn uitgooien', zeg ik tegen R, 'mij is gezegd dat daar je paternoster gemakkelijk vast blijft zitten.'
'Onzin, dat is visserswijsheid', zegt R. Ook vissen is doen alsof, voor mij althans, maar als je goed kan doen alsof en bepaalde handelingen blijft herhalen dan is het misschien mogelijk het geluk heel dicht te naderen. Dan blijft toch weer de onderlijn vastzitten van R en hebben we nog maar een paternoster over. De laatste. Ik werp hem uit, op de kop van de pier dit keer, de beste plek volgens sommigen, er zit daar veel gul. Je moet dan wel weten wat je doet, waarschijnlijk. De gul weet ook wel wanneer hij met een namaakvisser te maken heeft. We roken een sigaretje, R en ik, en kijken vanaf de pier naar de hengel die we tussen de btonblokken hebben getoken. Precies zoals we anderen dat hebben zien doen. We doen net alsof, we wachten en kijken. Ergens weet ik dat het geen zin heeft, dat een van de haakjes misschioen toch al vast zit. Dat is zeer waarschijnlijk. Maar ik rek het nog even. Ik voel aan de hengel en weet dat het weer mis is, maar ik zeg niks tegen R en we zien hoe de zon ondergaat. Later, als we klaar zijn om terug te keren en het veel te koud hebben, krijgen we nog een stuk lood en een paternoster kado van Abdel, die tegelijkertijd met ons daar is gaan zitten. Hij heeft een hoop spullen bij zich, een mapje met haakjes en paternosters en verschillende soorten aas. We zijn erg blij met zijn gift, al was het maar om het gebaar. We denken dat het een gelukspaternoster moet zijn, eentje waarmee we een hoop zullen vangen. Als het kouder begint te worden, krijgen we koffie met suiker van Abdel. Hij is onze gastheer op de pier. Abdel woont in Moerwijk waar hij in de koffieshop van zijn oom werkt. 'Ik drink geen alcohol en vissen vind ik lekker rustig. Dan neem ik koffie en soms een jointje. Dat is genieten voor mij. Ik ga altijd snachts en dan door tot een uurtje of vier.'
Abdel is geboren aan zee en het huis in Marokko van zijn ouders, hebben ze nogsteeds. Ieder jaar gaat hij er twee maanden vissen. 'Ik werk hard, wel 60 uur per week.' Vaak krijgt hij wel eens gratis weed van zijn oom, dat mogen de anderen niet weten, ze zijn met z'n tienen, 'Die kan je niet allemaail gratis spul geven, dat wordt te gek, ik krijg wel zo nu en dan want het is m'n oom.' Als Abdel over het verkopen van softdrugs praat, dan lijkt een kruidenier aan het woord te zijn die hoog wil scoren op de kwaliteitslijst van de consumentenbond. 'we zijn goed bezig in Den Haag, vorig  jaar hadden we de beste prijs kwaliteit verhouding van Nedereland. We zijn Amsterdam en Rotterdam voorbij gestreefd.'
Daarna gaat het weer over vissen. Abdel heeft twee jassen over elkaar aan, die krijgt het niet koud. Wij wel, wij staan met opgetrokken schouders en handen in de zakken.
Als Abdel over vissen praat dan leest hij de informatie van een mentale kaart in zijn hoofd. Ook de grotere vissen komen 's avonds dicht aan de kust. ' Daar zit schol bijvoorbeeld en als je daar gaat staan dan vang je schor.' Abdel wijst de exacte plekken aan waar je moet staan als je achter een bepaalde vissoort aanzit.'Daar aan de kop van de pier vang je tong en gul. Voor makreel moet je een stuk terug gaan, daar is een mooi plat stuk beton waar je op moet staan. Het ligt vrij laag In de zomer is dat de beste plek om makreel te vangen', bezweerd Abdel ons. 'Dan sta je bijna ter hoogte van het water, lekker vlak en dat is het beste voor makreel.'
Abdel is het liefst alleen met zijn spullen en de vissen die zwijgend rondom de pier zwemmen. Hij houdt niet van drukte. Hij rookt een jointje en denkt nergens meer aan, dan is hij volmaakt gelukkig. 'Ik heb hier eens een vrouw gered, dat was rond vier uur 's nacht.'
Abdel denkt met trots terug aan die dag. Eerst dacht hij dat het geroep van een meeuw afkomstig was en omdat hij blowde wist hij niet zeker of het ging om een ingebeelde noodkreet.'Maar ik heb toch gebeld. Toen zijn ze direct gekomen en ze hebben haar met een helicopter uit het water gehaald. Later kreeg ik bloemen.'
Als ik met R terug loop om een patatje te halen, denk ik aan Abdel, eenzaam op de pier. Maar alleen is hij niet, zijn vrienden zwemmen in dichte schoolen om hem heen. Die houden hem gezelschap en de gedachte dat er eentje kan bijten maakt hem gelukkig, maar als het niet gebeurd is het ook goed. Hij heeft er zijn grootste vis ooit gevangen, zegt hij, een vis die zeven kilo woog. De pier moet een bijzondere plek zijn voor Abdel. Een plek waar hij kan ontsnappen aan de drukte van het echte leven en die hem herinnerd aan het geluk van hemzelf en dat van de vrouw die hij heeft gered.