zaterdag 3 april 2010

KKS06: De rookmannetjes


Onder de verkeerstoren van het havenhoofd bevindt een klein glazen hokje. Daarin zitten, als het te hard waait, oude Scheveningse mannetjes een sigaretje te roken. ‘Roken en slap ouwehoeren, dat is wat we hier doen’, zegt een van hen als ik erbij ga zitten.  Het is lang geleden dat ik een dergelijk enthousiast fanatisme heb gezien als het om roken gaat. Ja, in de film over Serge Gainsbourg werd ook gerookt als gekken, maar dat speelde in het Frankrijk van de jaren zestig. De rokende mannetjes nemen me ook mee terug in de tijd.  De muur hangt vol met afbeeldingen van kotters, loggers en Bomschuiten.
De man naast mij met witte haren en helder blauwe ogen vertelt over vroeger over hoe je vroeger rieten strandstoelen op het strand had staan waar je dan met je meisje in kon kruipen om ongezien te vozen. Hij heeft maar even in de visserij gezeten en is later chauffeur geworden voor oud minister president Den Uyl, waar hij een permanente hekel aan het PvdA aan over heeft gehouden. ’Dan zaten ze binnen te dineren en dan was er voor ons nog geen kopje koffie bij.’ Even later:‘Het gaat al mis bij de naam. Partij van de Arbeid. Terwijl je zou zeggen dat het een partij voor de arbeid zou moeten zijn.’
De gesprekken in de glazen capsule zijn als de zee, ze gaan alle kanten op en hebben kop nog staart. Sommige mannen komen en anderen gaan weer. Een wederkerend onderwerp is het schip Nyk Orion dat nu door een actie van Greenpeace onderzocht wordt op een mogelijk illegale lading walvisvlees. ‘Het was geen walvis maar het ging om containers vol met blauwvin haai.’, zegt een man met geruit overhemd en  zonwerende glazen op zijn bril geklikt. Vervolgens wordt er gediscussieerd of de man met het overhemd en de donkere brillenglazen gelijk heeft of niet. Een van de heren heeft een opvallend lijkbleek uiterlijk, wat volgens hem komt door de chemokuur die hij een tijdje terug heeft ondergaan.  De bleke man heeft vroeger op de walvisvaart gezeten.  ‘We vertrokken vanaf de Kaap naar de zuidpool met tien jagers en het moederschip de Willem Barends. Van november tot april zaten we op zee en dat was een ruig leven, die jagers manoeuvreerden zich op onvoorspelbare wijze door het water dus af en toe zat je met je benen opgetrokken en je scheenbenen klem tegen het tafelblad te eten.’ De bleke man doet voor hoe het er aan toe ging en zegt dat hij van het eten op de jager, eelt op zijn schenen had gekregen. De walvisvaart duurde namelijk enkele maanden, meestal van november to april. ‘Als we dan in april de kaap naderden konden we de taxicentrale van Kaapstad ontvangen, daar keek iedereen naar uit want het was de eerste vrouwen stem die we in maanden hadden gehoord.’