donderdag 26 juni 2008

De Toeristische Blik



Reizen behoort tot één van de belangrijkste statussymbolen van de moderne mens.
We staan al lachend op de foto bij de verdronken stad New Orleans voordat de bewoners zelf zijn teruggekeerd. We gaan een weekendje naar Amstetten om de sfeer en de omgeving op te snuiven rond het huis van Josef Fritzl waar hij 26 jaar zijn dochter gevangen hield. We gaan op bezoek bij het restaurant in de Algarve waar de McCanns zaten toen hun dochter verdween. deze morbide nieusgierigheid kent geen grenzen en is een natuurlijk gevolg van de alomtegenwoordigheid van de massamedia. Het is maar al te makkelijk dit gedrag te te veroordelen. We worden echter niet als toerist geboren, maar als zodanig afgericht. Het zegt eerder iets over de maatschappij waarin wij leven en hoe wij met het recente verleden omgaan.

donderdag 12 juni 2008

Tijdelijk neergezet





Op het lange voorhout werd vanmiddag een zilveren boom aan een takelwagen op de kop neergezet. “Is dat een bliksemschicht ofzo?” vroeg een man mij toen ik een foto maakte. “Nee dat is een zilveren boom die op de kop wordt neergezet”, zei ik.
Verreweg het beste beeld is een duo lantarenpalen die met hun lampen naar elkaar toe gebogen staan, alsof ze elkaar iets toefluisteren. Het lijkt alsof ze daar tijdelijk zijn neergezet om plaats te maken voor één van de echte sculpturen. Die eerste twijfel bij het zien van dit beeld, maakt precies het verschil tussen een subtiele ervaring van kunst en sensatiekunst.

woensdag 11 juni 2008

De Feyenoord supporter


Centraal justitieel incasso bureau
Postbus 16
8900AA Leeuwarden

Transactienummer:734931291
Donderdag, 12 juni, 2008

Geachte heer/ mevrouw

Op 28 april j.l. werd ik op het stationsplein te Rotterdam aangehouden op verdenking van een strafbaar feit. De agent die mij staande hield nam zijn werk als handhaver van de wet uiterst serieus en op dwingende toon vroeg hij om mijn identiteitsbewijs. Natuurlijk kan iedere agent zelf bepalen wat een goede aanleiding is om iemand aan te houden. Toch mag hij ook weer niet al te verkwistend omspringen met deze gegeven macht, want een politiestaat is dan nooit ver weg. De dienstdoende agent stond daar in verband met eventueel onhandelbare Feyenoord hooligans die op weg waren naar de Kuip of er nog vandaan moesten komen. Daar sta je dan: stuiterend van de adrenaline, zonder ook maar één Feyenoord supporter in zicht. Wel zie je iemand ontspannen steppend op een vouwfietsje. Dat is een goede aanleiding op wieltjes. Er moet toen een elastiekje in zijn hoofd zijn losgeschoten want, hoewel ik geen Feyenoord supporter ben, leek hij zich nauwelijks in te kunnen houden. Alle spanning kwam er in een keer uit en er was geen gesprek met hem te voeren. Het leek mij verstandiger om hem in die toestand niet mijn paspoort te overhandigen. Want misschien ging hij er wel iets geks mee doen en ik had nog een hoop plannen om op reis te gaan deze zomer. Achteraf had ik dat beter wel kunnen doen, maar achteraf is het altijd makkelijk praten. Toen de dienstdoende agent in de gaten kreeg dat ik niet van plan was op zijn verzoek in te gaan begon hij heel hard aan mijn arm te trekken. Ik wist niet precies wat hij daarmee wilde bereiken. Na enig aandringen vertrowude hij me toe dat we opweg waren naar het bureau. Dat was een, naar bleek later, nochal onbeduidende bouwkeet aan de andere klant van het station. Toch zag het er van binnen behoorlijk authentiek uit. De cel waarin ik werd ondergebracht had blauw linoleum op de vloer en aan de wanden. Boven de deur hing een tl balk waarvan het licht hinderlijk in mijn gezicht scheen. Geheel volgens protocol kreeg ik de keuze mijn schoenen uit te doen of de veters eruit te halen. Na vijfenveertig minuten kon ik de bouwkeet pas weer verlaten, wat met name te maken had met het feit dat de dienstdoende agent slechts met twee vingers kon typen.
Politie agenten zijn net conducteurs: je moet er een beetje geluk mee hebben. De één zegt: “voortaan niet om vijf voor negen vertrekken, want dan is je kortingskaart nog niet geldig”. De ander zegt:”Dat is dan 35 euro”. Toch is de verhouding reiziger/conducteur een stuk duidelijker dan de verhouding agent/burger. Agenten moeten het bij de interpretatie van de wet hebben van hun fingerspitzengefuhl en velen hebben dusdanig veel eelt op hun vingers dat ze moeilijk het onderscheid kunnen maken tussen een zinvolle en een nutteloze arrestatie. Sterker nog: dat onderscheid valt volledig weg: er bestaan geen nutteloze arrestaties.Ik begrijp dat ik niet onder deze boete uit kan. Ik ben in de trein van vijf voor negen gestapt en had pech met de conducteur. Aangezien ik een mager eenmansbedrijfje run en niet zomaar even 60 euro kan ophoesten, wil ik u vragen of het mogelijk is een taakstraf uit te voeren. Iets in de trant van bejaarden gezelschap houden of meedraaien met de Rotterdamse plantsoenendienst. Of nog beter: schoonmaken in het Feyenoord stadion. Ik zal toegewijd tussen de stoeltjes scharrelen opzoek naar propjes papier, uitgespuugde kauwgompjes en sigaretten peuken. Met veel liefde slinger ik mij om de wc potten van de kantine en zal elke centimeter hartgrondig reinigen van bacteriële sedimenten. Maar ik laat me ook graag verrassen.

Met vriendelijke groet, Bram

dinsdag 10 juni 2008

Doelgroep


Aan: Centrale Verwerking Openbaar Ministerie
Unit Mulder
Postbus 5000
3500 MJ Utrecht

Betreft: beroep tegen beschikking met beschikkingsnummer: 491180812

Datum: Dinsdag, 10 juni, 2008

Van: Bram Esser
Schuddegeest 58
2585 XC Den Haag

Geachte heer/ mevrouw

Hierbij wil ik bezwaar aantekenen tegen de in uw brief van 28 mei j.l. geformuleerde aanklacht. In de eerste plaats doe ik dit vanwege een onjuistheid in de omschrijving van de overtreding. Van fietsen in de meest strikte zin van het woord was namelijk geen spraken. Ik stepte op mijn vouwfiets. Volgens de dienst doende agent is steppen hetzelfde als fietsen, maar dat ben ik niet met hem eens. Het is een volstrekt andere categorie van bewegen. Net zoals dat het vouwfietsje waarop ik mij voortbewoog een aparte categorie fiets is. Natuurlijk is het moeilijk om in de wet allerlei uitzonderingen op te nemen. Het is dus aan de dienstdoende agent om een inschatting te maken van de situatie en een verschil te zien tussen iemand die zich op zijn gazelle met top snelheid in de menigte stort, of iemand die op een vouwfiets van onbekend chinees merk zwierig (ik zou bijna willen zeggen: dansend) met een voet op het pedaal tussen een paar wandelaars door manoeuvreert. De dienstdoende agent had helaas geen oog voor subtiliteiten.
Ik kom niet uit Rotterdam, ik was er op bezoek. Een jaar eerder kon je op de plek waar de agent mij staande hield, voor zover ik weet, nog gewoon fietsen en/of steppen. Volgens de dienstdoende agent stonden er inmiddels overal borden waarop het verbod op fietsen duidelijk werd gemaakt.
Toen ik hem echter vroeg of hij die borden even voor mij wilde aanwijzen begon hij zijn geduld te verliezen. Dat vind ik vreemd. Voor zover ik weet hebben boetes vooral een opvoedkundige en corrigerende waarde. Hij had mij dus op zijn minst de borden kunnen laten zien en kunnen zeggen:”dit is waarom wij je pijn doen.” Op die manier wordt een boete inzichtelijk gemaakt. Ik had zelfs een beetje het gevoel dat ik er recht op had om niet alleen in metafysische zin maar ook in fysieke zin op het bestaan van dergelijke borden te worden gewezen. Zelf wilde de dienstdoende agent namelijk ook een tastbaar bewijs dat ik diegene was die ik zei te zijn. Omdat ik dit soort situaties niet wens te laten escaleren, stelde ik voor eerlijk over te steken: Ik zou hem mijn paspoort tonen als hij mij de borden zou aanwijzen. Deze toenadering van mijn kant werd echter helemaal niet op prijs gesteld. Dat terwijl we in een maatschappij leven waar het overleg tot norm verheven is, waar de onderhandelingscultuur hoog in het vaandel staat, ja waar het poldermodel wel haast een religie genoemd kan worden. Een religie die volgens sommigen heeft geleid tot politieke sedatie en besluiteloosheid. Een religie die volgens sommigen passiviteit propageert en de regie van ons land definitief uit handen heeft gegeven aan de ongecultiveerde horden uit het oosten. Niet zelden door deze critici aangeduid als geitenneukers. De critci blinken uit in klare taal, niet in subtiliteiten.
Misschien behoorde de dienstdoende agent wel tot deze alsmaar groeiende kritische groep in Nederland. Mensen die niet houden van woorden, maar daden. Ik werd dan ook ruw bij mijn arm gepakt en meegevoerd naar het bureau. Erg onbeleefd moet ik zeggen. Des te meer daar ik gedwee naast hem liep en mij op geen enkele wijze verweerde. Misschien wilde hij indruk maken op zijn vrouwelijke collega waar hij samen mee op wacht had gestaan. Dat snap ik best, de wetten van moeder natuur gelden ook in het politiecorps. Het politiekantoor aan de andere kant van het centraal station was in een treurige bouwkeet ondergebracht. Niet erg indrukwekkend maar van binnen zag het er toch nog behoorlijk geloofwaardig uit. De vloer en wanden van de cel waren bekleed met blauw linoleum en boven de deur scheen voortdurend een tl lamp in mijn gezicht. Nadat mijn spullen waren afgenomen en ik de keuze had gekregen om mijn veters uit de schoenen te halen of mijn schoenen uit te doen, moest ik in de cel plaatsnemen. Ik kreeg de mededeling niemand te mogen bellen en dat ze lieten niet na mij mede te delen dat ik 16 uur vast gehoudne kon worden. Of ze dat ook gingen doen hing af van de medewerking die ik verleende. Een vreemde opmerking want ik was tot dan toe buitengewoon coöperatief geweest. Het enige waarvan men mij kon beschuldigen was mijn leergierigheid en mijn kritische houding jegens ongefundeerd overgebrachte kennis.
Na drie kwartier mocht ik weer gaan. Ik was blijkbaar behulpzaam genoeg geweest.
Maar het is aannemelijker dat de dienstdoende agent ook begon aan te voelen dat zijn eigen reactie en mijn vastzetting buiten proportie waren geweest voor iemand die zich licht steppend door het leven bewoog. Hij verontschuldigde zich dan ook door te zeggen dat ik natuurlijk niet tot ‘de doelgroep’ behoorde, maar dat het stationsplein nu eenmaal een zero tollerance gebied is en dat ik daarom zo hard werd aangepakt. Die opmerking zette mij aan het denken: Wie zou de doelgroep dal wel zijn? Feyennoord supporters? Tasjesdieven? Skinheads? homo’s? Of toch de al eerder genoemde geitenneukers?
Om te verdoezelen dat de politie een doelgroep heeft, worden er blijkbaar ook zo nu en dan ‘onschuldige burgers’ aangehouden. Dat lijkt mij een interne beleidskwestie waar nog even naar gekeken moet worden. Ondertussen vraag ik u met klem deze boete te laten varen.
Ten eerste omdat ik niet fietste maar stepte, ten tweede omdat ik de doelgroep niet ben en ten derde omdat ik door mijn aanhouding al gestraft ben. Hierdoor miste ik ten slotte het geplande interview, waardoor ik mijn deadline niet meer kon halen en waardoor ik uiteindelijk belangrijke inkomsten ben misgelopen. In wezen heb ik de boete dus al betaald.
Ten slotte, en dat is geen onbelangrijk detail, had de agent ook nog eens ongelijk. Er staan geen borden voor het centraal station Rotterdam waarop staat dat je er niet mag fietsen. Er staan alleen borden waarop staat dat je er je rijwiel niet mag parkeren. Ik wil u dan ook vragen mij nog eens te bellen om mij in deze zaak te horen.



Met vriendelijke groet en tot horens,
Bram Esser

maandag 9 juni 2008

Gé Gevaara en de Poekiwoeki indianen



“Jullie zijn dan wel indianen, maar dat wil niet zeggen dat jullie geen rechten hebben, daarom moeten we in opstand komen tegen de militaire junta, strijd voor jullie vrijheid van meningsuiting, Poekiwoeki indianen!”

De beroemde revolutionair Gé Gevaara sprak vol vuur vanaf een haastig in elkaar geklust podiumpje en spreekgestoelte midden in de jungle. Als het gaat om de revolutie dan kijkt men niet op een scheve spijker hier en daar, het gaat ten slotte om de boodschap. Bovendien was er haast geboden, illegale houtkapbedrijven hadden het territorium van deze zeldzame stam op enkele tientallen kilometers genaderd. De Poekiwoeki indianen zaten in kleermakerszit voor het spreekgestoelte en plukte aandachtig aan hun borduurwerkjes. Ze gingen hier zo in op dat het nauwelijks tot hun doordrong wat de grote revolutionair hen probeerde duidelijk te maken. Soms keken even omhoog naar het spreekgestoelte maar ze leken in gedachten verzonken over de ingewikkelde kruissteek of de dubbele zeeuwse hoeplala en al snel waren ze weer geheel in beslag genomen met het borduren, dat in tegenstelling tot het revolutionaire podium er piekfijn uit moest zien. Een fout en je kunt je hele werkje weer uithalen. En als de Poekiwoeki indianen ergens niet tegen kunnen dan zijn het wel fouten in borduurwerkjes, daar worden ze echt pis chagereinig van. Ze hadden dan ook weinig oor voor abstracte begrippen als vrijheid van meningsuiting. Ge Gevaara, die zelf geen ambacht had geleerd maar genoeg dacht te hebben aan haar idealen, begreep dat ze het over een andere boeg moest gooien. Ze dacht bij zichzelf: ”Ik kan de Poekiwoeki alleen bereiken door het praktisch en dicht bij huis te houden...”. Plotseling schoot het haar te binnen. Een waar eureka moment. Ze besteeg voor de tweede maal het podium plantte haar armen stevig op het spreekgestoelte en sprak: “Lieve Poekiwoeki indianen, stel je de revolutie eens voor als een gigantisch borduurwerk....” Tot haar genoegen zag Gé Gevaara dat de nieuwe strategie werkte. De ene na de andere Poekiwoeki indiaan tilde nieuwsgierig z'n hoofd op en legde het borduurwerkje ter zijde om aandachtig naar de grote revolutionair te luisteren. Ze zagen haar ineens anders, ze zagen haar als iemand van hen, ja zelfs als een leider.“Om het borduurwerk van de revolutie tot een succes te maken, mogen we geen steek laten vallen” vervolgde Ge gevaara, die ineens de smaak te apkken kreeg. “samenwerking is daarom van groot belang.”

Tevreden verliet Gé Gevaara het indianen dorp dat ze vakkundig had bevoorraad met AK47 weefgetouwen om de junta in een gigantisch borduurwerk te lokken. Nu moest ze naar het volgende dorp waarvan ze wist dat het nog moeilijker was om die klaar te stomen voor de revolutie. Deze indianen stamden af van een groep gestrande kandidaten van het programma Amazone idols. Ze waren jaren geleden onderweg gegaan naar de hoofdstad voor de studio opnames van de idols finale maar zijn door een verkeerde afslag in het amazonegebied verdwaald geraakt. Ze noemen zich de indi dols en houden zich bezig met kleine optredens, maar er komt nooit een officiele uitslag want ze stemmen elkaar voortdurend weg. Ook bij deze groep zal Ge Gevaara dus weer alles uit de kast moeten halen om begrippen als solidariteit en samenwerking invoelbaar te maken. Begrippen die ondanks hun abstractie volgens het revolutionaire handboek essentieel zijn om iedere revolutie tot een succes te maken.

zondag 1 juni 2008

De Windmolens van Barcelona


Het was zondagmorgen (of vroeg in de middag) en de zon had zich met zeven wilde merries en een gouden koets op ons bed gestort. “Opstaan en wel nu!” Leek de zon te zeggen. Toch lieten wij ons niet opjutten door deze extatische lichtexplosie. Het was laat geworden gisteren en we moesten het rustig aandoen, anders kon de toch al knorrende kater zich nog wel eens tegen ons keren. We namen een lekker ontbijtje op bed. Dat klinkt leuker dan dat het is. In ons geval was het pure noodzaak omdat een voormalige bewoner van het huis, die per ongeluk zwanger was geworden, onlangs de eetkamertafel en de sofa had meegenomen.
Eenmaal buiten, besloten we te gaan fietsen.

Er bestaat geen betere manier om een stad te verkennen dan op de fiets. Het schiet beter op dan alles lopend te doen en je krijgt meer te zien dan wanneer je constant in de metro zit. Ondanks de vele evidente voordelen van het fietsen heerst er in Barcelona, net als in veel andere steden buiten Nederland, niet echt een fietscultuur. Dat wil zeggen: fietspaden zijn schaars. Vooral in grote delen van de Eixample (de negentiende eeuwse stadsuitbreiding naar ontwerp van Idefonso Cerdá) is er, op een enkele straat na, geen fietspad te bekennen. Het is dus vaak verstandiger om op de stoep te blijven. Dat is overigens geen enkel probleem, de trottoirs van Barcelona zijn met uitzondering van de oude buurtjes (vroegere dorpjes) zoals Gràcia, heel erg breed en bieden voldoende plek voor zowel voetgangers als rijwielen. Het fietsen op de stoep wordt dan ook bijna normaal gevonden.

Ik had een grote omafiets tot mijn beschikking waarop ik als een ruiter te paard ver boven het koffiedrinkende terrasvolk en de wandelende menigte uitstak. Mijn vriendin G volgde op een kleine rode vouwfiets. Zo reden wij als Don Quijote en de trouwe Sancho Panz op weg naar de eerste te beste windmolen. Die troffen wij al na een kwartiertje rechtdoor rijden ter linkerzijde aan. De Sagrada Familia van architect Antoni Gaudi stond plotsklaps naast ons. Afschuw en bewondering viel ons ten deel. Indrukwekkend is het gebouw absoluut, maar toch ook grotesk. Aan de ene kant openbaard zich als een opengesperde muil, de donkere druipsteengrot-ingang van Gaudi, aan de andere kant de neo-fascistische facade van de Japanse beeldhouwer Etsuro Sotoo. (Die schijnt zich onder invloed van Gaudi’s mystiek tot het katholicisme te hebben bekeerd).
Maar goed, je bent er toch, je staat ervoor, dus kun je er net zo goed even binnengaan. Ten slotte is het samen met Ground Zero één van de beroemdste bouwputten ter wereld en het uitzicht is vast adembenemend. Eenmaal bij de kassa, toch weer spijt. Als je niet langer kunt faken dat je student bent, krijg je namelijk acht euro voor je kiezen. Dat is natuurlijk wel even slikken. Eenmaal binnen wilden we ook zo snel mogelijk die toren omhoog. Van het uitzicht genieten, waar voor ons geld! Onderaan de smalle wenteltrap van Gaudi vormde zich een kleine rij mensen. Niets om je zorgen over te maken zei de suppoost, dat is alleen de eerste tien meter het geval, daarna loop je zo naar de top.
Zo zijn wij met open ogen de muil van van het bruine monster ingelopen. Ook na de grens van tien meter bewogen we ons centimeter voor centimeter voort door de smalle toren van vlees en bloed. Alsof we meededen aan het Guiness Book of Records om de grootste levende chorizoworst ter wereld te maken.

Uitgeput van frustratie stonden we anderhalf uur later weer buiten. We wilden nu alleen nog maar in de zon zitten. Een boek lezen in een parkje ofzo. Het toeval wilde dat we niet eens zo heel ver van Parque Güel verwijderd waren. Dat is weliswaar alweer een Gaudi creatie, maar dan in ieder geval eentje met meer ontsnappingsmogelijkheden. Zo besloten wij, ruiter te paard en te ezel de westelijke flank van de stad te bedwingen. Zwetend in het aanschijn Gods ploeterde wij, uitlaatgassen happend, door het grid van Cerdá omhoog. Het zou de godsvruchtige Gaudi goed hebben gedaan om te zien hoe wij, zondaars, onszelf braken voor zijn “meesterwerken”. De straatjes werden steeds nauwer en stijler, we waren in het door de stad opgeslokte dorp Gràcia beland.
Als ware bedevaarders stonden we met plakkende t-shirts en geknapte hielpezen voor de ingang van het park. Dankbaarheid overviel ons en we lachten naar de mensen. Het was gezellig druk in parque Güel. Ook typisch een zondagmiddag activiteit natuurlijk, met de familie door het park kuieren.

Nadat we de fietsen ergens hadden geparkeerd gingen we lopend opzoek naar een plekje in de zon. Dat was niet gemakkelijk. Alle bankjes waren bezet met elkaar opetende stelletjes, geen oog voor de ware pelgrims die hun lichaam geselden in naam van het hogere. Zo slingerde wij steeds hoger de berg op. Voortstrompelend met niet veel meer dan kwark in onze ledematen.
Uiteindelijk kwamen we uit op een groot betonnen platform. Het hoogste punt van de berg. De zon had zich net met paard en wagen achter de horizon terug getrokken maar het uitzicht was adembenemend.
Rechts was de fijnkorrelige structuur van Gràcia duidelijk zichtbaar, daarna kwamen de dikke groeven van Cerda’s boulevards. Twee torens vlak naast elkaar markeerde de havenmond, daar waar de stad overging in de zee.
Ook de bruine torens van Gaudi met daartussen de gigantische hijskranen, waren goed te onderscheiden. De hijskranen leken op lijzige voedsters die zenuwachtig tussen de piepende bekken van reuzenkuikens heen en weer draaiden. Eindelijk hadden we dan overwonnen: de kathedraal lag letterlijk aan onze voeten.

Epi Confiant


Vanmorgen trof ik op de deurmat een berg cadeautjes aan. Ze waren plat en ingepakt met papier van oude tijdschriften. Bij nadere inspectie bleken het kleine boekjes te zijn. Al snel besefte ik dat het helemaal geen cadeautjes waren maar handelswaar van een oud besje hier in het Hofje.  Deze dame organiseerde vroeger nog wel eens discussieavonden en de buurjongen vroeg aan haar of er binnenkort nog eentje kwam. Ik geloof dat hij dit vroeg zonder bijbedoelingen. Om aardig te zijn, allicht. Maar ze ging er even lekker voor zitten en stak van wal om zich te verliezen in een wat onsamenhangende associatie reeks over verleden, heden en toekomst. Ze had het  over de wetenschappelijke wereld die de deuren voor haar gesloten hield en haar voor gek verklaarde omdat ze een wereldschokkende sociaal psychologische ontdekking had gedaan. Daar wilden wij wel meer van weten. Toen we doorvroegen moet ze gedacht hebben dat ze misschien wel haar zielenroerselen in gedrukte vorm bij ons kon slijten. Een berg van wel tien miniboekjes allemaal getekend met het pseudoniem epi (epi= kiem, korenaar). Sommige in het Nederlands, andere in het Engels en Frans. In het eerste boekje ‘vrij blij’ (enige vrij blijvende mens-vriendelijke tips bij ’t minnespel) valt ondermeer het volgende in ouderwets getikte letters te lezen:

Clitoraal
Orgasme heb je niet?
Dan gauw proberen.

Dat kan op allerlei manieren
Hoe ?
vertel ik je niet

Zonen van de messias


Onze namen zijn Ithamar en Jalaa Lipschitz. We wonen in een kleine chassidische gemeenschap ergens in de stad. Waar ten opzichte van het centrum, durven we niet te zeggen. Tot voor kort kenden we het centrum vooral als plek waar we niets te zoeken hadden.
“Onze plek is aan de rand van de samenleving”, placht vader te zeggen. Hij zei dat steeds vaker sinds hij was ontslagen als medewerker van een fotorolletjesontwikkelingslaboratorium. We knikten dan met onze hoofden en deden alsof we vonden dat hij gelijk had. Maar dat vonden we niet, heimelijk waren we ervan overtuigd dat wij juist wel thuishoorden in het centrum der dingen. “Vader is niet langer zichzelf”, suste moeder onze verontwaardiging. “Daarom is hij opzoek gegaan naar zijn Poolse roots.” Maar hoe diep vader ook groef in zijn geheugen, hoe veel hij ook rond wroette in het verleden, hij trof er niets dan leegte en los zand. Ithamar opperde dat het rolletje van zijn verleden misschien overbelicht was. Jalaa zei dat het verleden wellicht als een beschimmelde boterham in de trapkast lag. Wij geloofden toen nog in oprechtheid en de troostende werking van beeldspraak. Gebrek aan respect was wel het minste dat wij naar onze hoofden kregen geslingerd. Ook de inhoud van de boekenkast slingerde hij naar onze hoofden. Ieder boek dat hij gooide kopten we terug. We geloofden naast oprechtheid ook nog in standvastigheid. Je kon in die dagen veel van ons zeggen, maar niet dat we geen idealen hadden. We hebben er hoofdpijn van gekregen. Moeder heeft toen gezegd dat we vader voorlopig maar moesten ontzien. “Laat hem maar even, het komt vanzelf weer goed.”

Om vader te ontzien draalden we steeds langer na school voordat we naar huis gingen. Eerst bleven we een tijdje op de trap van onze school zitten. Later hebben we een kat gevolgd. Deze liep wel drie blokken voor ons uit, heel gedecideerd alsof het dier wist waar het heen ging. Wij dachten dat het ons de weg naar het centrum wilde wijzen. Maar hij verdween tussen twee loszittende planken in een schutting. We zijn de kat toch maar achterna gekropen en kwamen uit op een braaklandje met hoog gras in het midden.

Omdat wij steeds langer en vaker van huis wegblijven en vader dus geen boeken meer naar onze hoofden kon gooien, heeft hij besloten ze te verbranden. “Ze minachten me”, zei hij, “ ze staan allemaal met hun ruggen naar me toe.” We hielden hem niet tegen, we hadden vader toen al een beetje opgegeven. Bovendien hadden we aan moeder beloofd, hem te ontzien. Wel hebben we nog ons eigen goochelboek uit het vuur geschopt, toen vader even niet oplette. Het kostte hem twee dagen om alles te verbranden op de stoep. Dit veroorzaakte veel toeloop. De mensen vroegen aan vader of hij wellicht een nieuwe sekte aan het stichten was en waar de intekenlijst lag om zich aan te melden. Er sprak een aan seksualiteit grenzende begeerte uit de ogen van de mensen. Ze hadden een nieuwe leider herkend en ze wilde zich zo snel mogelijk onderwerpen. Onze minachtig groeide gestaag en ging gepaard met walging. We brachten steeds meer tijd door met de buurtkatten. We wilden zelf het liefst ook buurtkat worden. En goochelaar. Als we maar niet onszelf hoefde te zijn.
Vader moest overigens niets hebben van de mensen die hem bewonderden. Hij zei tegen ze dat ze moesten oprotten met hun verdorven praatjes. Dat vonden de mensen prachtig. Sinds dien stonden er altijd wel een handje vol gelovigen bij ons huis. Wat ze daar precies deden werd ons niet duidelijk, misschien zochten ze contact of wilden ze een glimp van hun idool opvangen. Maar niets leek daar eigenlijk op te wijzen. Meestal waren ze met zichzelf bezig. Ze discussieerden altijd met elkaar waar ze dan subiet weer mee ophielden zodra wij naderden, zonen van de messias.
Na enkele dagen werden wij voor het eerst bij onze arm gepakt. “Wij zijn de belijders van het zuivere woord en misschien is jullie vader wel de verlosser. Daarom staan wij hier. We nemen het zekere voor het onzekere, snappen jullie dat?”
We snapten er niets van, maar knikten toch hevig met onze hoofden. Sinds we vader ontzagen hadden we elastiek in onze nekken gekregen. Wel merkten we dat het zuivere woord gepaard ging met een weerzinwekkend zure adem. Toch konden wij onze ogen niet van die pratende mond afhouden. Zijn roze lippen bewogen druk op en neer achter een grijze baard en gaven zo nu en dan een vluchtige aanblik op zijn bijna zwarte tanden. Er zaten eigenaardige witte brokjes tussen en zijn tandvlees was paars. De man die ons had vastgepakt leek zich plotseling iets te herinneren en hij liet Jalaa’s arm los om zo in zijn jaszak te kunnen graaien.
Wij vermoedden dat er een gat in zijn voering zat want hij stak zijn arm er tot de oksel in. Even later toverde hij glimlachend een pakketje van vetvrij papier tevoorschijn dat bijeengebonden was met een touwtje. Op het pakketje waren donkerbruine vlekken zichtbaar. “Geef dit maar aan je moeder” zei de man en hij probeerde ons bemoedigend toe te knikken. Wij bleven staan en knikten bemoedigend terug omdat hij nog steeds Ithamars arm vast hield en het lag niet langer in onze aard ons los te rukken. Toen de grijsaard begreep waarom wij daar zo bleven staan, liet hij geschrokken los, alsof Ithamar’s arm een besmettelijke ziekte was.

Eenmaal binnen renden we direct naar boven om langdurig onze tanden te poetsen totdat ons tandvlees ervan ging bloeden. Vanaf die dag poetsten we zo vaak en zo lang mogelijk. Poetsen werd ons reinigingsritueel.
Elke dag als wij van school of van het kattenlandje terug kwamen en de oude grijsaard ons zag naderen, begon hij diep en langdurige in zijn jaszak te graven. Iedere keer toverde hij met een triomfantelijke blik een zacht pakketje met bruine vlekken tevoorschijn. We zaten helemaal niet te wachten op die pakketjes omdat er kosjere stukjes vlees in zaten die vervelend doorlekten op de boorden van onze overhemden. Van onze onbuigzame periode is alleen nog de onberispelijkheid overgebleven. Ook de goochelaar is onberispelijk. Maar onze moeder was blij met de pakjes vlees. We deden het voor haar.
In ons huis werd niet langer gesproken omdat vader zich moest concentreren. Zelf sprak hij nog wel zo nu en dan, of liever gezegd hij schreeuwde het uit. Maar dat was niet erg, we waren zo gewend vader te ontzien dat we hem niet langer hoorden. We trokken ons langzaam terug uit de wereld van de volwassenen en likten soms aan onze polsen als een geheim teken om sympathie te tonen met de buurtkatten. De verbrandde boeken had vader vervangen door witte vellen papier. Hij legde ze voor de zekerheid door het hele huis zodat hij iedere ingeving direct kon opschrijven. Hij wilde niets aan het toeval overlaten.
Onze vader was teleurgesteld in de nieuwe wereld, het had hem niet de vrijheid en het geld gegeven waar hij op had gehoopt. Hij verlangde terug naar Polen. Maar dat kon allang niet meer: Wie eenmaal de grote oversteek naar de wereld van de magie heeft gemaakt, laat het verleden voorgoed achter zich. Dit stond in de inleiding van ons goochelboek en we wilden het graag met vader delen, maar we hielden het voor ons. Zolang wij onze vader ontzagen, was het leven met hem, of liever gezegd het leven om hem heen, goed te doen. Als vader een stap naar voren deed, deden wij een stap naar achteren waardoor hij in werkelijkheid niet vooruitkwam maar stilstond. Als hij schreeuwde om een pen likten wij stoïcijns aan onze polsen. We deden zo ons best om vader te ontzien dat hij op den duur onzichtbaar werd.
We gingen ook niet langer naar school. We oefenden alleen nog dagen achtereen de goocheltrucs uit ons boek. We toverden gouden muntstukken achter onze oren vandaan en lieten schoenen en sjaals verdwijnen in onze hoge hoeden. De buurtkatten waren onze enige toeschouwers. Maar die namen wij uiterst serieus, want zoals het goochelboek over podiumkunstenaars stelt: Je bestaat slechts bij gratie van het publiek.

Op een dag besloten we dat we genoeg dingen konden laten verdwijnen om succes te hebben in het centrum der dingen. Dat zuigende gat waar volgens vader ook alles in verdween en oploste in decadentie. Vader zei dat het centrum vloeibaar was en geen standvastigheid bood. Dat was de plek waar we van droomden. We hadden al aardig wat lunchgeld bij elkaar gesprokkeld om een tijdlang probleemloos te kunnen overleven. Toen we voor de laatste keer bij ons huis aankwamen en de oude man grijnzend zijn pakje vlees voor zich uit hield, knapte er iets in ons en we gingen hem te lijf. We krabden met onze nagels in zijn gezicht en trokken plukken haar van zijn hoofd en uit zijn baard. We waren onszelf niet meer. Pas toen de andere gelovigen in de gaten kregen wat er gebeurde,
hielden we ermee op en we glipten met opgezwollen staarten naar binnen. Onze moeder was in de keuken bezig met het bereiden van onze favoriete aardappelsoep, het speet ons dat we die nu niet konden eten. Maar we moesten gaan. We gaven kopjes tegen haar blote kuiten en verdwenen over het dak van ons huis in de richting van het centrum der dingen.