Als muizen dwaalden we door het
sluizensysteem van IJmuiden haven, dan weer oostwaarts, dan weer westwaarts draaiend, maar altijd met de zee op grote afstand. Er gebeurde daar meer dan je zou denken. Mensen gingen er wandelen en fietsen. Iemand liet z'n hond uit. Dat allemaal tegen het overweldigende landschap van de Tata Steel fabrieken. Er was een crossbaan en we zagen een vader die zijn kind van hooguit vier of
vijf jaar oud op een mini cross brommer rondjes liet rijden. De haven is een
kweekvijver voor echte mannen. Het kostte ons een halve dag voordat het machinelandschap
ons weer liet gaan. Ze zouden kattenluikjes moeten maken voor de mens. Achteraf
hoorden we dat er ook daadwerkelijk zo’n ontsnappingsmogelijkheid was. We
hoorde het van een man met een bruine, door de zon gelooide huid: ‘Je hijst de
vlag en dan ziet de schipper dat hij klanten heeft. Voor vier euro brengt hij
je naar de andere kant van de havenmond.’
We spraken hem op zijn veranda van het strandhuisje op
palen. ‘Ik woon hier de hele zomer en ik eet van de vis die ik vang.’ Twee
boeien in de zee verraadde het net dat daar hing. ‘Soms zie ik wel eens een
zeehond op doorreis van Zeeland naar de wadden, die komt hier langs. Hij trekt
dan zo’n vis uit het net en dat mag natuurlijk ook, we zitten ten slotte in
zijn jachtgebied.’
Later, toen de tweede halve liter bier voor ons werd
opengetrokken en de zon steeds sneller begon te dalen, bakte hij een zalm voor
ons die hij die ochtend nog uit het net had gehaald. Vroeger was hij
stoffeeerder van beroep, maar hij heeft niets met interieurs zei hij. ‘Dit hier is goed voor mij, in
de winter ben ik ergens anders, in een simpel huisje in Portugal. Ik kan gelukkig goed alleen zijn.’