We hebben ons kamp opgemaakt in een duinpan zoals de oermens dat zou doen. We kijken van grote hoogte naar de voortrollende golven en zien hoe de avond vanaf de horizon opdoemt. Als een tweede zee rolt ze ons over de eerste tegemoet. We zouden eigenlijk een kampvuur willen maken. In de krant heb ik gelezen dat de oermens op die manier kennis aan elkaar doorgaf en zo werden ze innovatief en konden ze winnen van de Neandertaler. Wij willen ook winnen. Niet van Neandertalers, maar van agressieve hondenbezitters. Toch besluiten we van een kampvuur af te zien want dit is een natuurgebied en we zijn bang voor de duinpolitie. Het is een vorm van ondrduiken wat we doen. Schuilen tegen weer en wind. 's nachts liggen we lang wakker. Net als de oermens. Gespitst op mogelijk gevaar.
De volgende ochtend is het duinlandschap gehuld in pasteltinten. De zon verdampt de regen van de afgelopen nacht. Afgedaald naar het strand lezen we op een bord dat we in een dynamische stuifkuil hebben gelegen. De eerste rij duinen is door een aannemer afgegraven om ervoor te zorgen dat het zand, dat wordt aangevoerd door de zee en is gedroogd door de zon, land inwaarts te laten verstuiven. Je krijgt er jonge dynamische duinen van, lezen we op het bord. Het heeft helaas geen effect op ons. Wij voelen ons alles behalve jong en dynamisch. We voelen onze rug. Nu al, terwijl we de pier van Scheveningen nog zien liggen. We gaan vol goede moed op pad. Dat komt ook door de zon. Het strand is nog verlaten. Zo is het ooit bedoeld. De sporen van de afgelopen dag zijn alleen nog vaag zichtbaar, als de sporen van een weggetrokken beschaving. De zandkastelen van de homo ludens zijn afgebrokkeld, de wereld begint aan een nieuwe dag. We zien een strandboer op een tractor hij haalt een verse oogst schelpen uit de zee. Het zijn scheermesjes, duizenden kiepert hij op een berg. Ik bedenk me alleen dat scheermesjes er allang niet meer zo uitzien. Het zijn eerder plaknagels. Duizenden, tienduizenden plaknagels van zeemerminnen en hun madammen.