vrijdag 30 november 2012

De Buitenwijkdictator IV

Een demonstrant wordt afgevoerd door de politie. Bij de beëindiging van de demonstratie tegen het kraakverbod werd het onrustig op het Plein in Den Haag. De politie verrichtte zeker veertig arrestaties.
‘Wat is er gebeurd?’ Vroeg ik.
‘De politie, de schoften. Ze zijn bij mij binnen geweest. Ze hadden een huiszoekingsbevel of zoiets. Wietplantage zeiden ze. Alles overhoop getrokken, pure intimidatie.’ Rudolf  had een glazige blik in zijn ogen en zijn monotone stem was als die van een slaapwandelaar. Niet hij, maar iets of iemand anders in hem, was aan het woord. Zijn verwilderde binnenkomst had hem een dramatisch momentum gegeven en iedereen staarde hem aan toen hij het kleine toneelpodium beklom.
‘Heren,' zei hij luid en duidelijk met een blik vol vuur.'We hebben lang genoeg over ons heen laten lopen. Niet zij, in het oude verrotte centrum, maar wij die wonen in de nabijheid van de snelweg wijzen de weg naar de toekomst. Wij zijn bewoners van een voormalig vliegveld, vergeet dat niet. Deze plek bestond al toen Den Haag nog op de zeebodem lag. We moeten ons losrukken uit de verstikkende omhelzing om weer lucht te kunnen krijgen.’ Hier liet Rudolf een stilte vallen om vervolgens zijn belangrijkste boodschap  nog eens te herhalen: ‘Mannen, het wordt tijd om ons af te scheiden.’
Er werd wild geapplaudisseerd en er steeg een gejoel en gegrom op uit de groep die bijna dierlijk was. Het was vreemd om mijn zinsconstructies uit zijn mond te horen, maar Rudolf wist mijn woorden de juiste kracht mee te geven. Hij laadde ze op met agressie.
De laatste kreten waren nog niet weggeëbd of er klonken loeiende sirenes op de stoep van het buurtcentrum. De ME was gearriveerd en de politie kwam binnen met getrokken pistolen. We werden ingerekend en we waren ervan overtuigd dat we waren afgeluisterd wat onze woede en revolutiedrang alleen nog maar aanwakkerde. Pas veel later kwamen we erachter dat Rudolf de agenten had neergeslagen die bij hem hadden aangebeld wegens de vermeende wietplantage. Maar dat maakte voor ons eigenlijk niet zoveel uit, de woede bleef en in het vervolg waren de mannenavonden revolutionaire bijeenkomsten waarbij ons plan tot afscheiding iedere keer geraffineerder werd. Zo geraffineerd werden  de plannen tot revolutie dat we ons al min of meer zagen als een vrijstaat nog voordat er iets was gebeurd. De mannenavond was onze vrijstaat. Het was wederom Rudolf die als eerste actie ondernam.  Het was alsof dat indicent met de agenten, iets in hem had losgemaakt.  Hij had iemand van de plantsoenendienst afgerost.’De plantsoenendienst is de meest zichtbare representatie van de Haagse bemoeienis,’ had hij ter verklaring aan ons gegeven. Hij moest de gevangenis in en zo werd Rudolf Mest onze afwezige Messias, onze leider op afstand. En we konden onszelf tijdens de mannenavonden wijsmaken dat de revolutie moest worden uitgesteld, dat we  moesten wachten op Rudolf Mest en dat als hij vrij zou zijn, we pas echt iets konden ondernemen. Hij was onze buitenwijkdictator, wij waren het volk die hem op handen zouden dragen.

  (Einde)