-->
Anja, een half Indonesische dame van middelbare leeftijd, had gehuild toen
ze naar de buitenwijk Ypenburg was gekomen, zo eentonig vond ze het hier en zo
eenzaam voelde ze zich ook. Nu wilde ze niet meer weg. ‘Sydney mijn man, daar staat
ie met zijn paardenstaart, heeft hier het chique gedeelte van Ypenburg
geschilderd,’ vertelde ze trots. Hun huwelijk was een open huwelijk, had
ik begrepen, omdat Anja gehecht was aan vrijheid. Later drong het tot me door
dat de ruzie tussen Rob en Koen, waar ik een staartje van had meegekregen, ook
met Anja te maken moest hebben. Het begin van die ruzie had ik niet kunnen
volgen omdat ik niet aan de bar stond, maar was aangeschoven bij een bebrilde
jongeman die ook bij de groep mannen hoorde die eens in zoveel tijd in het
buurtcentrum bijeenkwamen om te drinken, maar veel jonger was dan de rest.
Minder luidruchtig ook. Zijn naam was Rudolf Mest en hij was systeembeheerder
van een groot bedrijf. De jongen had een vreemde mengeling van nuchterheid en arrogantie.
Misschien dat die arrogantie werd aangewakkerd door het bier dat hij aan het
drinken was. Zo vond hij dat het bedrijf waar hij systeembeheerder was,
feitelijk door hem werd gerund. Mest intrigeerde me. Hij leek me een man met
ideeën waarmee je ver kon komen indien ze in vruchtbare aarde zouden vallen. Ik
begon hem dan ook te peilen over wat hij van allerlei beleidskwesties vond. Hoe
hij Ypenburg zag in relatie tot Den Haag.
‘Wij zijn geen Hagenaren,’ vertelde Mest. ’Wij zijn Ypenburgers, door ons
heeft de koningin kunnen vluchten naar Engeland. ‘
Aan het begin van de Tweede Wereldoorlog had het Nederlandse leger een verrassingsaanval
weten af te slaan van Duitse parachutisten. Mest was niet de enige die hier
trots op was, de historische vereniging van Ypenburg had een populaire site.
Zelf probeerde ik me ook uit alle macht
verbonden te voelen met de wijk. Ik wilde me hier thuis voelen en begon met een
teken en schildercursus in het buurtcentrum en nam een baantje bij de
supermarkt. De schildercursus was leuk, ik ontmoette er een Hindoestaans meisje
genaamd Gina. Ze was een alleenstaande moeder van een schizofreen jongetje en
woonde boven het winkelcentrum in een flat. We kletsten wat af tijdens tekenles
zodat ik mijn perspectief tekening telkens verpestte. Dat was leuk, maar sinds
mijn ontmoeting met Rudolf Mest had ik minder plezier in de schilderles. Ik
wilde graag naar de mannenavond en die begon altijd halverwege de schilderles.
De kantine van het buurtcentrum heette tijdens de mannenavond ‘De Cockpit’.
Ik had al eens gevraagd of ik erbij mocht zijn,
maar Oortje wilde het niet hebben. Oortje was een gevaarlijk uitziende Hagenees
uit de Schilderswijk die mij een keer had zien schrijven in een notitieblokje
en had dat verdacht gevonden. Misschien dat het uiteindelijk zou lukken via
Rudolf, maar ik zou het juiste moment moeten afwachten.
(wordt vervolgt)