Een essay van David Foster Wallace over televisie (in de bundel: A supposedly Fun thing I'll never do again) heeft me bijna overtuigt meer tv te kijken. Totdat ik realiseerde dat tv als sociaal fenomeen in de tijd dat hij erover schrijft 1990, belangrijker was dan nu. Facebook is nu belangrijk al doe ik daar ook niks mee. Hopeloos.
Wallace omschrijft van alles over tv en gaat vooral in op de vraag wat je als fictieschrijver tegenover de alles verzwelgende ironie van televisie kan zetten. De echte rebellen of anti-rebellen zullen misschien de ironie opzij zetten. Met alle risico’s van dien. Real rebels, as far as I can see, risk disaproval. (p.81) Ze lopen het risico beschuldigd te worden van sentimentaliteit en melodrama, zegt Foster Walace. De nieuw rebellen in US fiction gaan met andere woorden voorbij aan de ironie. Gaat het dan om mensen die uitgelachen zullen worden om hun ernst en conservatisme? Ik zou niet weten wie dat zijn. Bret Easton Ellis schrijft Romans die niet ironisch bedoelt zijn, maar zijn leven was, en is misschien nogsteeds, wel degelijk ironisch.
Wallace citeert uit Don Delillo’s White Noise om het alles omvattende aura van tv te illustreren. Een professor in de populaire cultuur, ene murray, staat te kijken naar de meest gefotografeerde schuur van Amerika en vraagt zich het volgende af: “what was the barn like befor it was photographed?” He said. “What did it look like, how was it different from other barns ? We can’t answer these questions because we’ve read the signs, seen the people snapping the pictures. We can’t get outside the aura. We’re part of the aura. We’re here we’re now.” He seemed immensely pleased by this. (White Noise p.13)