‘Wat is er gebeurd?’ Vroeg ik.
‘De politie, de
schoften. Ze zijn bij mij binnen geweest. Ze hadden een huiszoekingsbevel of
zoiets. Wietplantage zeiden ze. Alles overhoop getrokken, pure intimidatie.’
Rudolf had een glazige blik in
zijn ogen en zijn monotone stem was als die van een slaapwandelaar. Niet hij,
maar iets of iemand anders in hem, was aan het woord. Zijn verwilderde
binnenkomst had hem een dramatisch momentum gegeven en iedereen staarde hem aan
toen hij het kleine toneelpodium beklom.
‘Heren,' zei hij luid en duidelijk met een blik vol vuur.'We hebben lang
genoeg over ons heen laten lopen. Niet zij, in het oude verrotte centrum, maar
wij die wonen in de nabijheid van de snelweg wijzen de weg naar de toekomst.
Wij zijn bewoners van een voormalig vliegveld, vergeet dat niet. Deze plek
bestond al toen Den Haag nog op de zeebodem lag. We moeten ons losrukken uit de
verstikkende omhelzing om weer lucht te kunnen krijgen.’ Hier liet Rudolf een
stilte vallen om vervolgens zijn belangrijkste boodschap nog eens te
herhalen: ‘Mannen, het wordt tijd om ons af te scheiden.’
Er werd wild geapplaudisseerd en er steeg een gejoel en gegrom op uit de
groep die bijna dierlijk was. Het was vreemd om mijn zinsconstructies uit zijn
mond te horen, maar Rudolf wist mijn woorden de juiste kracht mee te geven. Hij
laadde ze op met agressie.
De laatste kreten waren nog niet weggeëbd of er klonken loeiende sirenes op
de stoep van het buurtcentrum. De ME was gearriveerd en de politie kwam binnen
met getrokken pistolen. We werden ingerekend en we waren ervan overtuigd dat we
waren afgeluisterd wat onze woede en revolutiedrang alleen nog maar
aanwakkerde. Pas veel later kwamen we erachter dat Rudolf de agenten had
neergeslagen die bij hem hadden aangebeld wegens de vermeende wietplantage.
Maar dat maakte voor ons eigenlijk niet zoveel uit, de woede bleef en in het
vervolg waren de mannenavonden revolutionaire bijeenkomsten waarbij ons plan
tot afscheiding iedere keer geraffineerder werd. Zo geraffineerd werden de plannen tot revolutie dat we ons al
min of meer zagen als een vrijstaat nog voordat er iets was gebeurd. De
mannenavond was onze vrijstaat. Het was wederom Rudolf die als eerste
actie ondernam. Het was alsof dat indicent met de agenten, iets in
hem had losgemaakt. Hij had iemand
van de plantsoenendienst afgerost.’De plantsoenendienst is de meest zichtbare
representatie van de Haagse bemoeienis,’ had hij ter verklaring aan ons
gegeven. Hij moest de gevangenis in en zo werd Rudolf Mest onze afwezige
Messias, onze leider op afstand. En we konden onszelf tijdens de mannenavonden
wijsmaken dat de revolutie moest worden uitgesteld, dat we moesten wachten op Rudolf Mest en dat
als hij vrij zou zijn, we pas echt iets konden ondernemen. Hij was onze
buitenwijkdictator, wij waren het volk die hem op handen zouden dragen.