zaterdag 4 april 2009

OB05.Kakelwitte broekjes


Object2005
Als voorschot op de technologische ontwikkeling, waarbij auto’s steeds vaker zullen worden uitgerust met allerlei beeldschermen, heb ik een kabeltje gekocht waarmee ik in de auto elektriciteit kan aftappen voor mijn laptop. De auto als rijdend kantoor. Terwijl PM Obègga met 250 km per uur over de autobahn knalt, waar hij zich kostelijk mee vermaakt, typ ik deze woorden. Eigenlijk mist er alleen nog een wasmachine om onze kakelwitte broekjes in te kunnen wassen. Kakelwitte broekjes, dat was een idee van PM Obègga. “Als we gaan, dan gaan we in stijl”, had hij gezegd. Daar had ik niets tegenin te brengen. Iedere roadtrip heeft behoefte aan muziek en rituelen.
Ondertussen leidde een zwoele Belgische vrouwenstem ons naar de opgegeven coördinaten. We gaven haar de naam Goedele, naar een bekende Belgische seksuoloog. Soepeltjes stuurde ze ons naar links en naar rechts totdat we een privé erf opreden.
Een tuinman was bezig met schoffelen. Hij begreep niet wat we zochten; wel dat het aan het eind van deze weg doodliep. “Es ist viel besser um zu drehen”, zei de tuinman behulpzaam. Maar het was Goedele tegen de tuinman, en vooralsnog kreeg Goedele van ons het voordeel van de twijfel. Ze beweerde dat we tachtig meter verwijderd waren van het object. Terwijl wij uitstapten, zag ik dat de heer des huizes inmiddels naar buiten was gekomen en zich met zijn dikke buik tegen de motorkap van een Nissan Pathfinder positioneerde. Ik liep daarom even terug naar het begin van het pad en knoopte een praatje met hem aan. We stonden ten slotte wel op zijn erf.
“Ich bin von hier”, begon de man. “Ik woon hier al zestig jaar. En ik weet van geen enkel paviljoen.”
Ik vroeg of het prettig wonen was in deze omgeving. Het was alsof ik daarmee een open liggende zenuw had geraakt.’
“Ze zouden die mensen moeten ophangen die verantwoordelijk zijn voor het bevuilde grondwater. Ik mag dat natuurlijk niet zomaar zeggen, maar het zijn monsters.”
De man was kwaad op de voormalige mijnbouwbedrijven die met hun chemicaliën het grondwater hadden bevuilt, hij had een waterzuiveringsinstallatie in zijn huis. Om van onderwerp te veranderen begon ik over de tientallen bijenkorven die op zijn erf stonden.
“Ik houd al bijen sinds 1943”, zegt hij. “Raad maar eens hoe oud ik ben.”
“Tachtig”, gok ik
“Eenentachtig”, antwoordt hij.Het wordt tijd om afscheid te nemen.
“Doet het lichaam nog leuk mee?”, vraag ik uit beleefdheid.
“Ja, nu doet het lichaam al weer een tijdje goed mee, maar het is vrij lang best wel slecht gegaan.”
“Gelukkig maar dat het beter gaat, zo met de lente op komst.”, zeg ik ter afsluiting.

Als ik terugloop naar de auto zie ik hoe PM Obègga als een bezetene sigaretten staat te roken, dat zijn ontwenningsverschijnselen na het harde rijden. Ook heeft hij er direct weer spijt van en dreigt iedere keer zijn pakje sigaretten weg te gooien.

We besluiten met Goedele in de hand toch nog even in de bosjes te kijken. Ineens blijken de witte broekjes veel minder praktisch voor het echte veldwerk dan gedacht. PM Obègga blijft aan een doornstruik hangen en ik schuur tegen een boomstam aan, zodat er een lelijke groene vlek op mijn dijbeen komt. Aan de andere kant van het bosje komen we op een pad terecht dat langs een opvallend steile heuvel loopt. De heuvel is begroeid met boompjes en lijkt op een geluidswal. We vinden geen paviljoen op de plek waar Goedele ons naartoe stuurt, wel een oude caravan. Vreemd genoeg blijft de afstand van vijftig meter gehandhaafd, die wordt niet kleiner wel groter als we ons bewegen.
De conclusie is snel getrokken; ons doel ligt ergens boven. Als ik met een sprintje tegen de geludiswal oploop, glijd ik direct weer terug naar beneden. De heuvel blijkt te bestaan uit kolen gruis.