Het is bloedheet in de stuurhut, maar kapitein Jan de Boer vindt dat prettig. Het liefst komt hij helemaal niet meer buiten. Eigenlijk vindt hij het zonde van zijn tijd dat hij iedere week weer van boord moet, maar hij heeft z'n vrouw nog niet zo ver gekregen om bij hem in de kapiteinshut te komen wonen. Het zweet parelt mij langs het voorhoofd, maar alles beter dan weer terug te moeten naar het moordende tempo van het ingewanden plukken. De psalmen schallen van benedendeks omhoog. De jongens zijn blij dat ze weer naar huis gaan. Even voel ik een vlaag van spijt dat ik niet ook beneden sta, een vorm van verraad, maar ik heb echt kramp in mijn vingers. Jan is een moderne schipper. Hij damt op een computerscherm en de automatische piloot houdt de kotter op koers. Zijn tegenstanders zitten op de booreilanden die links en rechts als zeekastelen uit het water verreizen. Hij ziet ze ook echt als tegenstanders van de visserij. ‘De Noordzee is van ons zei mijn grootvader altijd. Het doet pijn als je de ene week nog ergens hebt gevist en een week later mag het ineens niet meer omdat er een windmolenpark komt. Dat voelt alsof ze iets van je hebben afgepakt.’
Volgens Jan wordt de Noordzee zo langzamerhand een bedrijventerrein. Er is steeds minder plek over voor de visser. ‘Een bedrijf mag wel grind van de bodem halen om snelwegen mee aan te leggen, maar Boomkor vissen mag niet meer omdat het de bodem zou verstoren. Hoe krom is dat?’ Jan gromt een beetje en praat tegen zijn onzichtbare tegenstander. ‘Kom maar op, toe maar, ik veeg je zo van het bord!’, zegt hij. Even later kijkt hij me triomfantelijk aan. ‘Zie je wel, ik win altijd.’
Volgens Jan wordt de Noordzee zo langzamerhand een bedrijventerrein. Er is steeds minder plek over voor de visser. ‘Een bedrijf mag wel grind van de bodem halen om snelwegen mee aan te leggen, maar Boomkor vissen mag niet meer omdat het de bodem zou verstoren. Hoe krom is dat?’ Jan gromt een beetje en praat tegen zijn onzichtbare tegenstander. ‘Kom maar op, toe maar, ik veeg je zo van het bord!’, zegt hij. Even later kijkt hij me triomfantelijk aan. ‘Zie je wel, ik win altijd.’