‘Waar al meer dan duizend jaren, in de zee een heuvel stond, rustig in de woeste baren,
daar is mijn geboortegrond.’
Het Urkse volkslied schalt over de vistafel waar we de schol aan het strippen zijn. Ik en mijn Filipijnse hut genoot zijn de enigen die het niet verstaan. Vanmorgen om half zes ging de alarmbel. Die had ik aanvankelijk genegeerd, maar nu mijn zeeziekte is weggezakt, heb ik geen excuses meer. Ze trekken me uit de kooi. En nu hak ik halve maantjes in de vissenhuid en trek de ingewanden naar buiten. De vis spant zich nog een laatste keer aan en geeft het dan op. ‘Met zijn allen tegelijk praten gaat niet,’ zegt Foxy die rechts van mij staat,’ maar samen zingen wel.’ Ik knik, maar kijk hem niet aan. Mijn aandacht is bij de vis. Foxy heet eigenlijk Jan Fokke, maar hij is vernoemd naar de titel van zijn favoriete porno blaadje. Hij is getrouwd op doktersadvies, vertelt hij lachend, omdat hij z'n vriendin zwanger heeft gemaakt. Foxy is eenentwintig, de rest niet ouder dan drieëntwintig en allemaal zijn ze getrouwd en hebben tussen de twee a drie kinderen rondlopen. Die zien ze overigens alleen in het weekend want gedurende de week zijn ze op zee. Zo is dat altijd gegaan, zo deden hun vaders dat en hun grootvaders. 'Wat je al bent kun je niet meer worden,' zegt Paulus de scheepskok de hele tijd. Geen idee wat hij daarmee wil zeggen.
De vis gaat naar het onderruim en daar is het mijn taak om ijs op de kratten te gooien. Als het werk erop zit hebben we nog drie uurtjes voordat de volgende vangst binnen is. Ik val uitgeput in mijn kooi en wacht angstvallig op de scheepsbel want dan moet ik weer. Dit gaat zo door tot vrijdag, een vreselijke gedachte. Was ik maar weer zeeziek.
daar is mijn geboortegrond.’
Het Urkse volkslied schalt over de vistafel waar we de schol aan het strippen zijn. Ik en mijn Filipijnse hut genoot zijn de enigen die het niet verstaan. Vanmorgen om half zes ging de alarmbel. Die had ik aanvankelijk genegeerd, maar nu mijn zeeziekte is weggezakt, heb ik geen excuses meer. Ze trekken me uit de kooi. En nu hak ik halve maantjes in de vissenhuid en trek de ingewanden naar buiten. De vis spant zich nog een laatste keer aan en geeft het dan op. ‘Met zijn allen tegelijk praten gaat niet,’ zegt Foxy die rechts van mij staat,’ maar samen zingen wel.’ Ik knik, maar kijk hem niet aan. Mijn aandacht is bij de vis. Foxy heet eigenlijk Jan Fokke, maar hij is vernoemd naar de titel van zijn favoriete porno blaadje. Hij is getrouwd op doktersadvies, vertelt hij lachend, omdat hij z'n vriendin zwanger heeft gemaakt. Foxy is eenentwintig, de rest niet ouder dan drieëntwintig en allemaal zijn ze getrouwd en hebben tussen de twee a drie kinderen rondlopen. Die zien ze overigens alleen in het weekend want gedurende de week zijn ze op zee. Zo is dat altijd gegaan, zo deden hun vaders dat en hun grootvaders. 'Wat je al bent kun je niet meer worden,' zegt Paulus de scheepskok de hele tijd. Geen idee wat hij daarmee wil zeggen.
De vis gaat naar het onderruim en daar is het mijn taak om ijs op de kratten te gooien. Als het werk erop zit hebben we nog drie uurtjes voordat de volgende vangst binnen is. Ik val uitgeput in mijn kooi en wacht angstvallig op de scheepsbel want dan moet ik weer. Dit gaat zo door tot vrijdag, een vreselijke gedachte. Was ik maar weer zeeziek.