zondag 22 februari 2009

yp7.Herinneringen aan een Buitenwijk



(Dit verhaal is eerder in licht gewijzigde vorm verschenen in de Modderdorpse Tijd)

We hadden met stokken een pad gehakt door het vers opgeschoten groen, toen we ineens de hond zagen liggen. Het was lente en die dagen vermaakten we ons in de Berehol met het wegschietende springbalsemien en de knappende stengels van een rabarberachtige plant. We sloegen de vegetatie aan flarden tot we ook daar weer genoeg van hadden. Maar op die ene dag troffen we dus de hond. Stokstijf lag hij op een stuk zanderige grond onder een boom. Hij was dood, onomkeerbaar hartstikke morsdood. Dit was de Berehol, hier kon van alles gebeuren. Toen nog wel, veel later kwam ik erachter dat het om een nogal beperkte strook gemeentegroen ging. Een groene buffer tussen de jaren zeventig wijken waar we woonden en een B weg die langs het kanaal liep. Voor ons was het niets minder dan de buurtjungle waar we ons soms dagenlang in konden verliezen. Met Bas van de Hoek bouwde ik er boomhutten in de twee knotwilgen die we hadden ontdekt. Vroeger zullen die langs de rand van een sloot in een weiland hebben gestaan, maar van de sloot zag je alleen nog een lichte valeivormige glooiing in het struikgewas. We ontdekten dat je de vers ontsproten wilgentakken in elkaar kon vlechten zodat er een soort nest ontstond. Bas van de Hoek werd eerst heel veel gepest, ook door mij. Later werd het mijn beste vriend. Hij heette Bas van de Hoek omdat hij op de hoek woonde. Waarom de Berehol, de Berehol werd genoemd weet eigenlijk niemand. Maar het was niet een naam die wij hadden verzonnen, iedereen noemde het zo. Soms gingen Bas van de Hoek en ik met haken van draadstaal die mijn vader voor ons had gelast, fietswrakken uit het kanaal vissen. Ik geloof dat we dachten er bij van Uffelen geld voor te krijgen. Dat bleek niet zo te zijn.
Op die lente middag waren we niet met onze haken in de weer, we maakten kamers en gangen in het verse groen. Het had geregend en de druppels vlogen in het rond. We maaiden alles plat wat voor onze voeten kwam, wat een machtig gevoel gaf. Toen we de rand van het onkruidveldje hadden bereikt zagen we daar op een zanderig stukje grond onder een boom, de hond liggen. Onbewegelijk en morsdood. Dat moest al enkele dagen het geval zijn geweest want zijn ribben waren goed zichtbaar, schoon geknabbeld door duizenden maden die over elkaar heen krioelden. Ik had nog nooit zoiets gezien. De hond was dood en bewoog niet meer, maar tegelijkertijd bewoog er juist heel erg veel. Bas van Hoek begon nieuwsgierig met zijn stok in de hond te roeren. We keken naar de hond en lieten de indrukken tot ons doordringen, pas daarna keken we om ons heen en drong het tot ons door waar we waren. We zagen het ineens aan de takken die waren vervlochten tot een afrastering en de half verborgen vierkanten kuil. Dit waren verdedigingswerken. Hier begon het gebied waar de Horsten en Dreven een ‘bloedige oorlog’ met elkaar aan het uitvechten waren. Een oorlog waar wij veel over hadden gehoord maar waarvoor we nog te jong waren om aan deel te nemen. We liepen langs de afrastering en stikten van de zenuwen; als iemand ons hier zag zou het ons bezuren. We bleven niet lang, we waren er maar tijdelijk. Bas van de Hoek leerde mij nog hoe je in tijden van oorlog van boom naar boom moest sluipen om niet gezien te worden. De hond waren we toen alweer vergeten. Enkele uren later was ik thuis. Tot mijn verrassing was mijn oom de kunstschilder er ineens. Hij deed aan transcendentale meditatie en er was mij verteld dat als je dit heel geconcentreerd deed, en veel oefende je vanuit stilstand twintig meter omhoog kon zweven. Twintig meter, dat was haalbaar, zo werd mij verteld. Hij was net teruggekomen van een reis uit Gambia en had in een hotel gezeten waar een ijsmachine had gestaan en daar hadden ze dagenlang ijs mee gemaakt. Pas ‘s avonds na het avond eten, toen mijn ouders met mijn oom en oma nog wijn dronken in de tuin en ik vanuit mijn bed hun stemmen hoorde, dacht ik er weer aan. De dode hond in de Berehol. Hij lag bewegingsloos op het zand onder een boom. Alleen de maden bewogen. Ze krioelden door zijn ingewanden en knabbelden zijn botten schoon.