Als er ‘amen’ had geklonken schoten vroeger bij ons de vorken naar voren. Oma hechtte aan het geloof en ze wist ons nog net rustig te houden tijdens het gebed.
Daarna vielen mijn broer en ik aan op de sudderlapjes. Die sudderlapjes waren nooit even groot, dus je moest er snel bij zijn. Mijn broer, die ouder is en langere armen heeft, was meestal de snelste. Op een dag besloot ik dat het afgelopen was.
Ik verklaarde aan tafel dat ik geen vlees meer zou eten. Eerst werd er gelachen en mijn broer vond het aanvankelijk best. Tegen mijn oma zei ik dat ze veel broccoli moest maken omdat broccoli gezond is. Ik at mijn groente hapje en maakte af en toe een opmerking over de internationale toestanden. Vroeger gebeurde dat nooit, maar ik vond dat het gespreksniveau omhoog moest. Mijn broer snoof. Wat ben jij ineens verwaand aan het doen met je broccoli.
‘Het is goed dat jij vlees eet,’ zei ik dan, ‘mensen zoals jij hebben we ook nodig.’
Mijn broer wees met zijn vork in mijn richting. ‘Wat bedoel jij daarmee klein onderkruipsel?’
‘Welnu, fabrieksarbeid is zwaar werk daar heb je vlees voor nodig. Wij van de directie eten liever wat lichters om het denkwerk te doen.’
Op zo'n moment vloog hij dan overeind om me een pak slaag te geven. Maar dat deed me niks. Mentaal had ik hem volledig in de tang.
‘De vegetarische wil zal zegevieren,’ riep ik dan terwijl mijn keel werd dichtgeknepen.
Dat is de kleine evolutie bij ons thuis waarover ik kan mee praten.
Vrolijke Darwindag