We zitten op het terras en kijken uit over een groene vallei, beneden ruist een rivier. De mensen van wie het huis is, zijn op een feestje van een schoenen ontwerpster, die zo meteen voor langere tijd naar China gaat. De mugjes komen en we installeren ons in de woonkamer. Het geurt hier naar wierook. Op tafel ligt een boek over biologisch tuinieren. Ik sla het boek open bij hoofdstuk vijf: Schadelijke insekten en zieketen. 'Als uw planten een ziekte gaan vertonen is er ver daarvoor al iets mis gegaan,' lees ik.Taal uit de jaren zeventig.
Een grijze kat en eentje in een vacht van oud roze komen aangewandeld. Eigenlijk is het een witte kat, zie ik nu, haar voetjes zijn bestoven door het rode stof van de latteriet weg. We dommelen in slaap, vinden de logeerkamer aan het einde van een gang met aan weerszijden boekenkasten (veel Stephen King, zie ik en Salman Rushdie). We prepareren het logeerbed.
De volgende ochtend ontmoeten we de mensen van het huis. Hartelijke mensen die al lang in Portugal wonen. Hun kinderen zijn hier groot geworden. Ze hebben lokaal werk gevonden, hij in de bouw, zij als toeristisch informant(en fotograaf). Ze zijn locals geworden, al lang geleden. Zij zegt: 'Mag ik jullie om een gunst vragen?'
Het is geen gunst, het is barmhartigheid. De aardige, ons inmiddels bekende, mensen gaan naar Lissabon om daar een expositie te bezoeken van Sebastiao Salgado. Wij hoeven nergens meer heen, we passen op het huis. Het ruime huis, met dakterras en die rivier op twintig meter onderaan een leistenen trap. Ze moeten gedacht hebben dat het geen doen was om naar een offline huisje te gaan zonder auto, waar geen water is, waar je in the middle of nowhere zit. Dat zitten we nog steeds, althans dat gevoel heb je. Omdat we wifie hebben zoek ik de foto's van Salgado op. Ze tonen grootse dramatische landschappen met ploeterende mensen en reusachtige dieren. Reusachtig door hun hoeveelheid (pinguins) of door hun persoonlijkheid (Olifant). Hier zou Salgado wellicht wilde zwijnen fotograferen wroetend in de aarde onder grillige kurkeiken. Of het dorpje vila Cova de Alva, dat zich aan de andere oever bevindt. Het is zo’n typisch Portugees dorpje waar alle jongeren zijn weggetrokken en de oudjes het dorpsplein bevolken uit protest. Ze weigeren te sterven en zijn als de oude verzakte dorpshuizen waarvan er hier zoveel staan. Kapot en onbewoond, maar op een vreemde manier ook onverwoestbnaar.
We bewegen niet. We kijken wel uit. We zwemmen in de rivier en lezen boeken op het dakterras. Ieder uur galmt het synthetische klokkespel van de kerk door de vallei. Heel vreemd. Alles lijkt hier authentiek en uit de bergen zelf gehakt en dan hoor je telkens dat klokkenspel als van een grootmoedersklok. Een overdreven episch geluid. Je krijg het onheilspellende gevoel dat alles alleen maar een decor is, dat je niet buiten bent, maar binnen zit en ieder moment verwacht je grootmoeder zelf die zich over het dakterras buigt met kopje thee. Ik kijk nog maar eens naar die foto's van Salgado. Ik zie mijnwerkers zoals ze in bijbelse tijden tegen ladders moeten hebben geklommen, maar ineens hoor ik ook ringtones van mobiele telefoons. Ik zie ze niet, die moderne communicatiemiddelen, ze worden niet gefotografeerd. Het geluid is des te sterker. Overal klinkt het synthetisch klokkenspel van de moderniteit.