Het is nu tien dagen geleden dat we vertrokken op de missie om een maand lang op het Nederlandse snelwegnetwerk te verblijven. Een missie met als vertrekpunt de vraag of het mogelijk is op de snelweg te wonen. Het is een vraag waarvan we aanvoelde dat die belangrijk was zonder het diepste wezen ervan exact te doorgronden.
De snelweg is een plek met een rigide eendimensionale zijns vorm die grenst aan ene vorm van niet zijn, of onderweg zijn. Als ik naar onszelf kijk en moet beschrijven waar we nu zijn, dan heb ik moeite me uit te drukken. We zitten in een kom die is ontstaan door de aanleg van het snelwegknooppunt dat er naast zit. In de kom bevinden zich als chips in een printplaatje van een computer verschillende bedrijven en horeca gelegenheden die op elkaar ingespeeld zijn als verschillende onderdelen van één systeem waarvan de dynamiek en de logica niet in handen is bij één van de deelnemers. Wij bevinden ons in een hotel, een plek, een tijdelijke plek opgebouwd uit tijdelijke materialen. Alleen de Chinees biedt hier de mogelijkheid om te vluchten in een wereld van sensaties en belevingen. In de Japanse afdeling van dit Chinese restaurant laat de chef-kok de deelnemers van het bedrijfsruitje een spectaculair hoog vuur zien. Wij aten er al eens een heerlijke Te Pan. Wij hadden er een goed moment, zoals we ook in pension landzicht of met de jagers langs de A50 een goed moment hadden. Ons leven op de snelweg bestaat uit een aaneenschakeling van grotere en kleinere momenten. Maar zoals wij leven leeft natuurlijk niemand. Niemand neem de tijd om een uur lang op bedrijventerreinen rond te rijden, als ze er niet moeten zijn. De reden dat wij het wel doen, trekt het scheef vergroot het uit. Wij zien geen bedrijventerreinen maar een wijds en dominant landschap dat een belangrijk deel van Nederland bepaald. We rijden over het bedrijventerrein en kijken naar wat we hebben, naar hoe Nederland erbij ligt.