Er staat een man bij de ingang van de Albert Heijn met een
warme jas aan. Hij is vriendelijk tegen iedereen, ik meen zelfs een bijna serene
glimlach rond zijn lippen te ontwaren. Die man is gelukkiger dan ik, denk ik
altijd als ik hem zie. Ik vraag me af: Waarom is hij zo aardig, terwijl ik nog
nooit een straatkrant bij hem heb gekocht? Het is een wedstrijd geworden, zo
voelt het wel althans. Telkens als ik naar de Albert Heijn ga dan moet ik me
weer opladen voor de vriendelijke begroeting. Bij de kassa vind ik dat nooit een
probleem. De verhoudingen tussen mij en de caissière zijn duidelijk. Bij hem
vind ik het moeilijk. Ik wil ook niet dat hij me helpt. Hij pakte eens een krant
op die was gevallen. Meteen voel ik me dan schuldig dat ik dat blad niet van
hem koop. Maar hoe aardig en vriendelijk hij ook is, ik ben niet van plan eraan toe
te geven. Ik zal nooit een straatkrant bij hem kopen. Dan ga ik nog liever naar
een andere Albert Heijn. Ik heb geen idee waarom dit zo is. Noem het principes. Er is iets fundamenteel mis met mij.