Vlak voor de zeven uur voorstelling op vrijdag kwam ik mensen tegen die ik ooit
had geïnterviewd voor iets heel anders. Ze heten Ineke en Romano. Ineke en
Romano herkenden me eerst niet. Ze hadden het eindstuk niet gehaald, maar dat wisten ze nog niet. Ik interviewde ze destijds over het wonen op
de stadsgrens. Een grens die hen inmiddels had gepasseerd. Ineke had gezien hoe het bordje Groningen uit de grond werd getrokken en honderd meter verderop
weer in de grond werd geplant. Daar waren ze niet blij mee.
‘Met de stad komen ook de
regels van de stad en dat betekent dat er lantarenpalen komen die om de zoveel
meter van elkaar staan geplaatst en die gaan ‘s nachts aan,’ had Romano opgemerkt. Er
waren ook voordelen want hun zoons hadden vriendjes in de buurt. De woning bleek
een compromis te zijn tussen Ina die wel op het platteland wilde wonen en
Romano die zijn klanten met name in de stad heeft zitten.’ Romano houdt van zangvogels,’ had Ineke gezegd.’
Ik meer van weide vogels.’
Door het oprukken van de stad was het aantal
zangvogels toegenomen. Hun zoon kwam bij mij in de voorstelling. Ik heb hem
eten gegeven om zijn ouders te paaien. Zij waren dan wel gesneuveld in het stuk, maar ik had tenminste hun zoon te eten gegeven.