Gisteravond heb ik gedineerd met Vincenzo
Bonomini. Een vriend introduceerde ons. Bonomini is een ietwat verlegen man met
bakkerbaarden en een snor. Gezichtshaar is een passie van hem, hij sprak
zelfs over baardsculpturen. ‘Ik zoek naar manieren om mij aan de buitenwereld
te tonen,’ zei Bonomini terwijl hij een hapje van zijn pasta nam. ‘Soms komt
mijn eigen gezicht mij vreemd voor als ik in de spiegel kijk, maar dat stelt me
gek genoeg juist gerust.’ In contrast met de verlegen Bonomini zat naast hem zijn
temperamentvolle vriendin. Ze is afkomstig uit een Zuid Amerikaans land waarvan
de naam me telkens lijkt te ontschieten. Tijdens het gesprek met Bonomini wreef ik haar
zo nu en dan over de schouder afgewisseld met enkele korte omhelzingen. Ik mocht dan niet meer weten waar ze vandaan kwam; ze is een
latina, ik meen te weten wat latina’s op prijs stellen.
Het ging zo een half uurtje goed, ik wist mijn
aandacht keurig over Bonomini en zijn vriendin te verdelen, maar op een gegeven
moment greep Bonomini in en wees me erop dat ik een eigen vriendin had. Hij had
gelijk natuurlijk, mijn vriendin zat ten slotte bij ons aan tafel. Het was goed om te zien dat Bonomini ineens over zijn verlegenehid heen was. Zijn vrouw en zijn debuutroman, twee dingen waar je niet aan mocht komen.
Niet lang daarna stapte Bonomini op, hij moest nog wat werken, zei hij. ‘Nieuwe roman?’ opperde ik, maar Bonomini grijnsde slechts vanachter zijn machtig krullende snor.
Niet lang daarna stapte Bonomini op, hij moest nog wat werken, zei hij. ‘Nieuwe roman?’ opperde ik, maar Bonomini grijnsde slechts vanachter zijn machtig krullende snor.
Ik liep nog even met mijn eigen vriendin door
het doodstille Bergamo om over de
avond na te denken. We passeerden een oude winkel Arcade, mooi versierd met
marmer. Het was laat, de winkels allang gesloten, toch klonk er muziek van diep
uit de marmeren spelonk en we zagen in de verte een wild dansende figuur. Zijn kabelachtige haar danste met hem mee in een pirouette om zijn hoofd. Het was een tapdanser in de nacht. Hij bewoog ritmisch en houterig als een mechanische
pop op jaren twintig swingmuziek. Het harde klakkende geluid van zijn speciale schoenen joeg door de marmeren winkelstraat, als een gestileerde echo van het winkelende publiek dat hier ongetwijfeld overdag doorheen slentert. We bleven een
tijdje staan kijken, hij leek in
trance te zijn. Zijn bewegingen waren soms snel en leken daarna weer in slow
motion over te gaan. Tegen een gevel stond zijn fiets met een kinderzitje. Ik
dacht aan Bonomini; zoon van het circus. Zou hij deze tapdanser misschien
kennen? Dat kon haast niet anders. We liepen terug naar het appartement. Op straat meende ik een polsbandje te zien liggen, maar toen ik me bukte zag ik dat een soldaat zijn strepen had verloren. De tijd was ons ondertussen op een vreemde manier ontglipt en het was laat toen we de sleutel in het slot staken. Juist toen we naar binnen wilde gaan deed
de buurjongen zijn deur open. Hij droeg een trainingsbroek maar geen shirt. Het was een Napolitaanse jongen van achttien met donkere glanzende ogen. Hij bakte de pizza’s bij pizzeria Caprese, zo maakte hij ons duidelijk. Hij sprak geen Engels en toch raakten we in een surrealistisch gesprek verzeild over tomaten en mozzarella. Weer dacht ik aan Bonomini, hij bleef maar terugkeren in deze nachtelijke scenes van Bergamo.
de buurjongen zijn deur open. Hij droeg een trainingsbroek maar geen shirt. Het was een Napolitaanse jongen van achttien met donkere glanzende ogen. Hij bakte de pizza’s bij pizzeria Caprese, zo maakte hij ons duidelijk. Hij sprak geen Engels en toch raakten we in een surrealistisch gesprek verzeild over tomaten en mozzarella. Weer dacht ik aan Bonomini, hij bleef maar terugkeren in deze nachtelijke scenes van Bergamo.
Een
kamergenoot van het pizza bakkertje, volkszanger in zijn vrije tijd, begon een
hartverscheurend zeemanslied te zingen. Het gesprek dat met Bonomini
niet helemaal van de grond was gekomen leek zich voort te zetten in het Napolitaanse zeemanslied.
Tijdens het luisteren dacht ik bij mezelf: die Bonomini zal ons altijd weer opnieuw blijven ontsnappen. Gelukkig is daar de roman, Iedereen een Genie, zodat wij telkens terug kunnen keren naar het bewijs van het bestaan van de ontsnappingskunstenaar Vincenzo Bonomini.
Tijdens het luisteren dacht ik bij mezelf: die Bonomini zal ons altijd weer opnieuw blijven ontsnappen. Gelukkig is daar de roman, Iedereen een Genie, zodat wij telkens terug kunnen keren naar het bewijs van het bestaan van de ontsnappingskunstenaar Vincenzo Bonomini.