vrijdag 29 juni 2012

Auto


 
Vandaag hield ik een lezing in Noordlaren voor scholieren uit vier vwo. Veertien, vijftien jarigen. Ze vonden het leuk. Ik had plaatjes. Na mijn presentatie wilde ik opzoek gaan naar een bus. Toch bleef ik om te luisteren naar de andere lezing die was gepland. Het ging over de vrije wil en over het duwen van bejaarden van een flatgebouw. De vrije wil, de vrije wil. Vanavond ben ik met de lieve G naar ‘On the Road’ geweest. Het schrijverssprookje van Jack Kerouac. De figuur van Dean Moriarty, een heilige die door middel van marihuana voortdurend in contact staat met het hogere, brand op door het leven zelf. Heeft Dean Moriarty een vrije wil? Niet Dean moet gered worden, maar de schrijver van het boek, hij is de leegte die brand op de brandstof van Dean. Vanmiddag bleef ik dus, ik ging niet opzoek naar een bus en bleef voor de lezing over de vrije wil. Ik kon achteraf  met iemand mee rijden in een Alfa Romeo. De eigenaar was bioloog, hij gaf les op de school van de studenten die naar mijn verhaal waren komen luisteren. De bioloog was blij met zijn Alfa Romeo. ‘Het gaat erom met welke intentie de auto gemaakt is,’ zei hij. ‘Veel Japanners zijn gemaakt als magnetron en zo rijden ze ook. De Alfa Romeo is…(het leek alsof hij zich moest beheersen om niet in een lyrische lofzang uit te barsten) het gevoel van die auto klopt gewoon, die metertjes het dashboard. De auto hoort bij mij.’
Is de vraag naar de vrije wil interessant? Nee. Maar de vraag welke auto het beste bij je past is des te fascinerender.