Vandaag hield ik een lezing in Noordlaren voor scholieren
uit vier vwo. Veertien, vijftien jarigen. Ze vonden het leuk. Ik had plaatjes.
Na mijn presentatie wilde ik opzoek gaan naar een bus. Toch bleef ik om te
luisteren naar de andere lezing die was gepland. Het ging over de vrije wil en
over het duwen van bejaarden van een flatgebouw. De vrije wil, de vrije wil.
Vanavond ben ik met de lieve G naar ‘On the Road’ geweest. Het
schrijverssprookje van Jack Kerouac. De figuur van Dean Moriarty, een heilige die
door middel van marihuana voortdurend in contact staat met het hogere, brand op door
het leven zelf. Heeft Dean Moriarty een vrije wil? Niet Dean moet gered worden,
maar de schrijver van het boek, hij is de leegte die brand op de brandstof van Dean. Vanmiddag bleef ik
dus, ik ging niet opzoek naar een bus en bleef voor de lezing over de vrije wil. Ik kon achteraf met iemand mee rijden in een Alfa Romeo. De eigenaar was bioloog,
hij gaf les op de school van de studenten die naar mijn verhaal waren komen
luisteren. De bioloog was blij met zijn Alfa Romeo. ‘Het gaat erom met welke
intentie de auto gemaakt is,’ zei hij. ‘Veel Japanners zijn gemaakt als
magnetron en zo rijden ze ook. De Alfa Romeo is…(het leek alsof hij zich moest
beheersen om niet in een lyrische lofzang uit te barsten) het gevoel van die
auto klopt gewoon, die metertjes het dashboard. De auto hoort bij mij.’
Is de vraag naar de vrije wil interessant? Nee. Maar de
vraag welke auto het beste bij je past is des te fascinerender.