In het halletje van een pinautomaat, een ruimte achter glas, hadden twee mensen het zich gemakkelijk gemaakt. Eentje lag te slapen op een stuk karton met een koptelefoon op. Het waren zwervers, ze stonken een beetje, maar niet te erg.‘Jullie hebben het je hier wel gemakkelijk gemaakt,' zei ik. ‘In de winter is het prima,’ zei de man in vodden met vuile handen en glanzende lange haren. ’In de zomer is het hier niet uit te houden.’ Hij sprak over het pinautomaat alsof het zijn huis was. Zijn haren waren bruin-rood, netjes gekamd en ze zagen eruit alsof ze gewassen waren met conditioner. Doorgaans is pinnen een eenzame aangelegenheid; het is jij en je pinpas. En je pincode, natuurlijk, die geheim moet blijven. Je wordt gewaarschuwd om vooral geen mensen mee laten kijken. Nu leek het pinnen een beetje op een blind date. De zwerver met de mooie haren was homo vertelde hij. ‘Moet kunnen toch?’ zei hij er voor de zekerheid achteraan.
’Moet kunnen,’ beaamde ik.
‘In de zomer ben ik wel eens met een man meegegaan, hij nam me mee naar zijn huis. Dat was fijn.’
‘Wat heb je mooie haren,’ zei ik.
‘Ja, mijn eigen kleur komt weer terug, ik heb rood haar, mijn moeder was Iers, de bruine kleurspoeling is er al bijna weer uit. Als kind had ik een complex moet je weten, ik werd gepest om mijn rode haar. Ik heb er nu nog wel een beetje last van.’
'Het is juist mooi ,' zei ik en duwde tegen het glas. Toen ik weer op straat stond, had ik het gevoel op visite te zijn geweest. Het is beter om zwerver in Spanje te zijn, dacht ik, beter dan waar dan ook. Een eind verderop was een collega van hem een performance aan het houden, met kastanjes, een stofzuiger en wat kartonnen dozen. Het waren echt heel veel kastanjes, als een melkwegstelsel lagen ze op het plein in een grote waaier uitgespreid. Het leven op straat, het lijkt zo ver weg en is tegelijkertijd zo dichtbij. Ik heb in elk geval geleerd, dat als er niets meer te pinnen valt, pinautomaten nog steeds hun nut kunnen hebben. Koop van je laatste geld een ticket naar Spanje.
’Moet kunnen,’ beaamde ik.
‘In de zomer ben ik wel eens met een man meegegaan, hij nam me mee naar zijn huis. Dat was fijn.’
‘Wat heb je mooie haren,’ zei ik.
‘Ja, mijn eigen kleur komt weer terug, ik heb rood haar, mijn moeder was Iers, de bruine kleurspoeling is er al bijna weer uit. Als kind had ik een complex moet je weten, ik werd gepest om mijn rode haar. Ik heb er nu nog wel een beetje last van.’
'Het is juist mooi ,' zei ik en duwde tegen het glas. Toen ik weer op straat stond, had ik het gevoel op visite te zijn geweest. Het is beter om zwerver in Spanje te zijn, dacht ik, beter dan waar dan ook. Een eind verderop was een collega van hem een performance aan het houden, met kastanjes, een stofzuiger en wat kartonnen dozen. Het waren echt heel veel kastanjes, als een melkwegstelsel lagen ze op het plein in een grote waaier uitgespreid. Het leven op straat, het lijkt zo ver weg en is tegelijkertijd zo dichtbij. Ik heb in elk geval geleerd, dat als er niets meer te pinnen valt, pinautomaten nog steeds hun nut kunnen hebben. Koop van je laatste geld een ticket naar Spanje.