donderdag 2 februari 2012

Uit de Sumatra Post van 7 september 1911


Raad van justitie
Van een driftig negerinnetje.
In sarong en kabaja en met groene muiltjes aan de bloote voeten kwam ze verlegen-lachend de rechtaal binnenwiegelen.
Ze had een fuselier, met wien zij in de tangsi te Lhö Seumawè (Atjeh) leefde, moedwillig verwond en moest daarvoor nu terecht staan.
Met een pas-gekocht broodmes had ze dien fuselier in drift een “gapende wond” in den rug toegebracht en wel tusschen den 6den en 7den rib, zooals de dagvaarding vermeldt.
                Oempi, zoo heet de bewuste Amboineesche fuselier, had toen een twee weken in het hospitaal moeten liggen, eer de wond geheel genezen was.
                Na het gebeurde had de militaire commandant  te Lhö Seumawè haar verboden in thansi te blijven wonen. Toen was haar maar een kamer aangewezen in de kazerne der gewapende politie, ---daar zou ze zich verder wel rustig houden.
                Haar werd evenwel nog meer verboden,---Zij mocht Oempi niet meer opzoeken en Oempi haar ook niet. Nu spraken ze elkaar slechts op straat. Dat speet haar, want ze mocht Oempi wel. Ze waren trouwens na ’t gebeurde al dadelijk weer beste maatjes geworden. Want dat verwonden toch was haar in drift gebeurd omdat Oempi haar had beschuldigd zich te hebben afgegeven met een Europeesch fourier, en hij haar daarna nog dreigde te slaan. En slaan liet zij zich nooit,--voor de klap viel, was zij Oempi voor geweest en had hem den por gegeven met het mes, dat zij zojuist  kort te voren gekocht had.
                Dat alles had plaats in een steegje waar zij gezamenlijk  toevallig door liepen toen hij haar die valsche verijtingen naar het hoofd wierp. Dadelijk na den messteek was Oempi weggehold naar de controleurswoning . Zij was maar naar de tangsi teruggegaan,--het mes had intusschen weggesmeten--, en  had daar wat water gedronken om te kalmeren. Later, toen ze hoorde dat Oempi in het hospitaal lag, was ze hem komen opzoeken. Hij was niets boos meer.
Dat bleek trouwens ook daaruit, dat hij haar later, toen ze beiden afzonderlijk woonden, nog steeds geld gaf, wanneer ze er om vroeg.
                Volgens Rosa,-- zoo heet het driftig negerinnetje--, was Oempi dien bewusten Zondagmiddag (14 mei 1911) reeds ontstemd geweest naar aanleiding van een kazerne-aangelegenheid.
Dat uitvaren tegen haar noemde zij een gevolg daarvan.
Al die verklaringen deed zij in een koddig klinkend “Gollans” .
Oempi daarentegen, die als getuige gehoord werd, verstond onze taal niet, en deed dus zijn verklaringen in ’t Maleisch.
Die verklaringen waren nagenoeg eensluidend aan die van Rosa.
Alleen was hij ’t met Rosa lang niet eens, dat hij met haar nog zooveel op zou hebben, --hij zou haar althans zeker niet meer als huishoudster bij zich willen nemen. Op het moment, dat hij die woorden uitte, deed hij ’n schuchteren blik in haar richting.
Zij, het negerinnetje met zinnelijke lippen en de groote brutale oogen lachte toen veel beteekend….
                Ten slotte werd nog de bewuste fourier gehoord. Ook die vertelde dat hij Rosa dien Zondag-middag in ’t geheel niet gesproken had, doch haar slechts had zien staan met andere tangsivrouwen in ‘n “ soortement Maleisch kefeetje.”
                De subst. Officier van justitie eischte 1 maand gevangenisstraf plus tien gulden boete tegen beklaagde wegens het moedwillig toebrengen van kwetsuren.