dinsdag 27 mei 2008

Architectuur na Auschwitz


Zoeken naar betekenis
Volgens een groot aantal intellectuelen was er na Auschwitz een heleboel niet meer mogelijk. Poëzie zou volgens Theodor Adorno na Auschwitz alleen nog maar barbaars kunnen zijn en Francois Lyotard zag Auschwitz als het symbolische einde van het project van de moderniteit. Dit project dat in het verlengde lag van het verlichtingsdenken was ten slotte gestoeld op het beginsel dat de geschiedenis een teleologisch verschijnsel was waarbij het menselijk (wereld)bewustzijn toegroeide naar een denkbaar eindstadium. Maar dat het geloof in de ratio niet uitsluitend tot een betere wereld leidt, dat had Auschwitz volgens Lyotard, feilloos aangetoond. Lyotard kondigde het postmodernisme af en verklaarde de grote wereldomvattende verhalen dood. Voortaan kon de filosofie alleen nog maar betekenis verlenen door het vertellen van kleine (hyperlokale) verhalen en hoefden we niet te proberen de wereld ten goede te veranderen, laat staan haar te begrijpen.
In de kunst en architectuur werd het postmodernisme een tijdperk waarin de banaliteit en de klucht hoogtij vierde. Eind jaren tachtig vond in het Museum of Modern Art (MOMA) in New York een expositie plaats van zogeheten deconstructivistische architecten. Zij waren van mening dat de complexiteit van het leven moest worden weerspiegeld in hun gebouwen. In werkelijkheid werden er maquettes en tekeningen tentoongesteld die eerder leken op ruïnes dan gebouwen en waarvan duidelijk was dat sommige ontwerpen nooit het niveau van de tekentafel zouden ontstijgen. De deconstructivisten leken net als Adorno te willen beweren dat er geen architectuur meer mogelijk was in een wereld die we niet langer konden begrijpen volgens wereldomvattende systemen. De deconstructivisten maakten van de architectuur een farce, een schijnvertoning, die werd gepresenteerd als kritische houding.
Ook in de kunst werd gespeeld met identiteiten en identiteitsloosheid. Thema’s als de echtheid van onze wereld en onze ervaringsloosheid werden op de spits gedreven. Omdat postmodernistische kunst vaak banaler en platter wilde zijn dan de werkelijkheid die ze representeerde leed veel postmoderne kunst al snel zelf aan identiteitsloosheid en verveling.
Het postmodernisme is aan zijn eigen zelfrelativering ten onder gegaan. Het niets willen zeggen begon ineens heel erg vervelend te worden en steeds meer kunstenaars begonnen in te zien dat ze na de aanslagen van elf september in een andere wereld terecht waren gekomen. Door de ‘maatschappelijk betrokkenheid’ van de moslimfundamentalisten is ook het westen in zekere zin wakker geworden en lijkt er sprake te zijn van een nieuw engagement op vele gebieden.

Opkomst van de stadsopportunisten
De grootste uitdaging voor steden vandaag de dag, ligt volgens cultuur filosoof René Boomkens in het reguleren van grote mensenstromen (in: deVolkskrant 29 maart). De problemen die dit met zich meebrengt zijn evident en houdt Nederland al enige jaren in de greep onder de noemer ‘integratie problematiek’. Deze problematiek raakt het vakgebeid van de architectuur en stedenbouw natuurlijk in bijzondere mate, met name bij herstructureringsprojecten van probleemwijken. Tot op heden wordt de oplossing van veel probleemwijken gezocht in eigentijdse woningbouw om doorgroei mogelijkheden te creëren voor jongeren uit de wijk. Daar is in essentie niets mis mee, want een eigen huis betekend meer eigen verantwoordelijkheid dat automatisch uitstraalt over de wijk als geheel. De gedachte daarachter is dus goed. Maar de vaak Haussmanniaanse aanpak van dit soort projecten betekend wel een radicale verandering die niet altijd even subtiel wordt doorgevoerd.
Nieuwbouw wordt vaak beschouwd als de uitkomst van een proces. Maar dat proces zelf doet niet ter zake. Dat mensen noodgedwongen moeten verhuizen, dat de wijk langzamerhand leegbloed en dat deze op den duur alleen nog maar interessant is voor junks en zwervers, wordt gezien als een noodzakelijk kwaad. In die zin kunnen we stellen dat het modernisme van de grote verhalen in de hedendaagse stedenbouw nog lang niet dood is.
Dat het anders moet, meer stapsgewijs en met meer oog voor de bestaande kwaliteiten van ‘probleemwijken’ is een besef dat bij een groeiende groep architecten, kunstenaars en cultureel ondernemers begint post te vatten. Het engagement van deze groep bestaat eruit dat ze assertief optreden en zelf met adviezen naar gemeenteraden en woningbouwcorporaties komen. Ze zien kansen die de traditionele stedenbouw laat liggen. We kunnen dan ook beter spreken van een geëngageerd opportunisme dan van altruïstisch idealisme. Het gaat ook niet langer om onmogelijke ‘platoonse’ idealen; het bewerkstelligen van een utopisch eindstadium van de stad. Het geëngageerde opportunisme zet juist in op de huidige constant veranderende stad en de mogelijkheden die daaruit voortkomen. De ongevraagde adviezen van bureau ZUS aan de gemeente Rotterdam en het Hotel Transvaal, verblijf in de tussentijd van mobiel bureau OpTrek in Den Haag zijn daarvan de meest spraakmakende voorbeelden.

De stadsopportunisten hebben een manier gevonden om kritisch naar de samenleving te kijken en te erkennen dat de werkelijkheid vaak te complex is om geheel te kunnen overzien, maar zien daarin geen reden om langs de zijlijn te blijven staan. In tegendeel, door zich te verbinden aan lokale processen ontstaan er dikwijls nieuwe verbanden tussen voorheen volstrekt gescheiden werelden en praktijken. Door bijvoorbeeld hotelkamers in slooppanden door kunstenaars en ondernemers uit de wijk zelf in te laten richten wordt er nieuw publiek naar de Haagse wijk Transvaal getrokken die gebruik maken van de lokale voorzieningen. Het hotel van bureau OpTrek bouwt zodoende een sociaal netwerk op dat als een nieuwe laag in de wijk komt te liggen en deels de functie van oude weggevallen sociale structuren kan vervangen.
In plaats van uitsluitend te ‘surfen op de golven van het kapitalisme’ (je beweegt als architect mee met globaliseringsprocessen)- waar Rem Koolhaas zich op beroept - verbinden de stadsopportunisten zich aan lokale processen om deze te versterken en aan te vullen. Er wordt meegebouwd aan lokale ‘verhalen’ die weer functioneren als bouwblokken van de samenleving in zijn geheel. In tegenstelling tot geëngageerde groepen uit de jaren zestig en zeventig die rebelleerden tegen ‘het systeem’ werkt de stadsopportunist binnen de kaders van het marktmechanisme. Hierdoor heeft eht direct al een grotere kans van slagen om een omslag te bewerkstelligen in het denken over de stad en de samenleving. Groter en constructiever dan bijvoorbeeld de krakers beweging dat uiteindelijk heeft gehad.
De argumenten van de grote verhalen en morele structuren zijn uitgeput, niet alleen Auschwitz heeft dat bewezen maar ook het superieure gedrag van westerse mogendheden in de koloniën. De morele argumenten die vaak zijn misbruikt voor overheersing van andere volkeren, namelijk om hen de beschaving te brengen, hebben we door de geschiedenis inmiddels weer in ons gezicht teruggesmeten gekregen. Uitspraken doen op grond van ‘de universele rechten van de mens’ of ‘democratie’ blijven daarom altijd lastig en enigszins besmet. In tijden van globalisering zijn we ten slotte allemaal ‘schuldig’ aan wat er om ons heen gebeurd, omdat we onszelf niet aan dat systeem kunnen onttrekken. Daarom nemen de stadsopportunisten een nieuwe positie in. Ze verzetten zich niet tegen de bestaande kaders, maar proberen met de middelen die er zijn, duurzame (sociale) verbanden te smeden. Bij hen geen grote veralgemeniserende theorieën, maar lokale motieven die werken als vertrekpunt om uitspraken te doen over de maatschappij of de wereld.