Vanmorgen kwam de onderhoudsmonteur langs. Niet dat er iets stuk was, maar dit doet hij nou eenmaal ieder jaar en er is altijd wel iets dat hij kan doen. Vorig jaar heeft hij bijvoorbeeld de afwasmachine geïnstalleerd. We vertelden hem dat we sinds een week last hadden van een onverklaarbare stank. De bron daarvan leek uit een inloopkast te komen. We dachten aan een dode rat onder de vloer, zelf dacht hij aan de buurman. De onderhoudsmonteur belde aan om te kijken of hij de oorzaak van de stank kon achterhalen. Bij terugkomst bracht hij verslag uit: ’Kijk, ik doe ook wel eens de afwas niet, zoals jullie, maar wat ik daar aantrof is echt van een andere orde.’ De onderhoudsmonteur beschreef een wereld die ver weg leek, maar in feite door slechts een dunne wand van de onze was gescheiden. Hij vertelde over een oude schurftige hond bij de kachel die hem met lege ogen licht grommend aanstaarde en hem ieder moment naar de keel kon vliegen. Hij vertelde over kattenkots op het tapijt en hij vertelde over de zure stank die in de woning van de buurman inderdaad vele malen sterker aanwezig was. De onderhoudsmonteur stelde voor de kieren en naden van de inloopkast dicht te kitten. ‘Ik zou dit werk echt wel tot mijn 65ste willen doen,’ verklaarde hij naderhand onder het genot van een kopje koffie. Ik geloof het graag, het is namelijk een kletskous, die onderhoudsmonteur. Ondertussen lijkt het me verstandig als iemand met de buurman gaat praten, wie zo'n sterke geur verspreidt heeft last van territoriumdriften en dat kan niet getolereerd worden in een huurwoning. Is dit de taak van de buren? Moet ik met mijn buurman gaan praten, is dat waar participerend burgerschap over gaat? Ik weet het niet. Het is eigenlijk de buurman van de lieve G. Voorlopig kit ik liever de kieren dicht en doe ik alsof die wereld niet bestaat, ook al hoor ik hem geregeld met zijn blinde hondje praten. (ik schreef er hier eerder over)