Onlangs verklaarde ik op deze plek dat ik weinig poëzie las.
Niet alleen in de boekhandel maakte dit iets los, ook bij anderen werd er een
gevoelige snaar geraakt. Zo kreeg ik per mail het Alpejagerslied van Paul van
Ostaijen toegestuurd. Ik moet toegeven: Het gedicht is van een
onwaarschijnlijke schoonheid. Er gebeurt nagenoeg niets, maar je krijgt er
ontegenzeggelijk een goed humeur van.
Alpejagerslied
Een heer die de straat afdaalt
een heer die de straat opklimt
twee heren die dalen en klimmen
dat is de ene heer daalt
en de andere heer klimt
vlak vóór de winkel van Hinderickx en Winderickx
vlak vóór de winkel van Hinderickx en Winderickx van
de
beroemde hoedemakers
treffen zij elkaar
de ene heer neemt zijn hoge hoed in de rechterhand
de andere heer neemt zijn hoge hoed in de
linkerhand
dan gaan de ene en de andere heer
de rechtse en de linkse de klimmende en de dalende
de rechtse die daalt
de linkse die klimt
dan gaan beide heren
elk met zijn hoge hoed zijn eigen hoge hoed zijn bloedeigen
hoge
hoed
elkaar voorbij
vlak vóór de deur
van de winkel
van Hinderickx en Winderickx
van de beroemde hoedemakers
dan zetten beide heren
de rechtse en de linkse de klimmende en de dalende
eenmaal elkaar voorbij
hun hoge hoeden weer op het hoofd
men versta mij wel
elk zet zijn eigen hoed op het eigen hoofd
dat is hun recht
dat is het recht van deze beide heren