dinsdag 24 januari 2012

Haankens

 



Het is genoegzaam bekend dat ons Haagse huis in deze periode, die naar mijn gevoel ieder jaar langer duurt, wordt uitgezocht als sterfhuis voor lieveheerbeestjes. Ik heb een ronde lamp in de kamer opgehangen, een bol die van boven open is. Daar zitten ze in. Onder de hoogtezon lijkt het wel want het peertje hangt vlak boven de bevende lijfjes, Als ik omhoog kijk zie ik zie zes sloom bewegende vlekjes. Vorige week had ik er al eens de stofzuiger op gezet, maar ze blijven komen.  In het beroemde Visboeck van Adriaan Coenen, waarin hij schrijft over de meest wonderlijke dieren van de zee maar ook over haring, staat een passage over lieveheerbeestjes: “ De wormkens die men bij ons lieve vrouwe haankens noemt zijn kleine beeskens lieflijk om te zien (…)Zij hebben onder hun bovenste harde vleugelkens nog zachte dunne vleugelkens. Ze laten zich wel grijpen, en toen wij kinderen waren grepen wij ze in de duinen en zetten ze op onze handen, en zo af en toe vlogen zij ons van de handen. Dit dacht ons een grote vreugde te zijn. Wij dorsten ze niet te doden omdat het onze lieve vrouwe haankens zijn. Zij zijn niet groter dan een mens zijn kleinste nagel; ze zijn mooi rood op’t lijf  met zwarte ronde plekjes daarop en zij zijn meest kruipende op de kruiden en bramen. In de zomer vindt men ze, niet in de winter.” (p.44)