Het is genoegzaam bekend dat ons Haagse huis in deze
periode, die naar mijn gevoel ieder jaar langer duurt, wordt uitgezocht als
sterfhuis voor lieveheerbeestjes. Ik heb een ronde lamp in de kamer opgehangen,
een bol die van boven open is. Daar zitten ze in. Onder de hoogtezon lijkt het
wel want het peertje hangt vlak boven de bevende lijfjes, Als ik omhoog kijk zie ik zie zes sloom
bewegende vlekjes. Vorige week had ik er al eens de stofzuiger op gezet, maar
ze blijven komen. In het beroemde
Visboeck van Adriaan Coenen, waarin hij schrijft over de meest wonderlijke
dieren van de zee maar ook over haring, staat een passage over
lieveheerbeestjes: “ De wormkens
die men bij ons lieve vrouwe haankens noemt zijn kleine beeskens lieflijk om te
zien (…)Zij hebben onder hun bovenste harde vleugelkens nog zachte dunne
vleugelkens. Ze laten zich wel grijpen, en toen wij kinderen waren grepen wij
ze in de duinen en zetten ze op onze handen, en zo af en toe vlogen zij ons van
de handen. Dit dacht ons een grote vreugde te zijn. Wij dorsten ze niet te
doden omdat het onze lieve vrouwe haankens zijn. Zij zijn niet groter dan een
mens zijn kleinste nagel; ze zijn mooi rood op’t lijf met zwarte ronde plekjes daarop en zij zijn meest kruipende
op de kruiden en bramen. In de zomer vindt men ze, niet in de winter.” (p.44)