Michael Marder, onderzoekend filosofieprofessor aan de universiteit van Baskenland, schrijft in de New York Times in de sectie' The Stone' (waar filosofen de actualiteit becommentarieren) over humor en de crisis. Hij begint met een voorbeeld. Republikeins presidentskandidaat Mitt Romney schijnt in Florida tegen een groep werklozen te hebben gezegd: ook ik ben werkloos. Hiermee refereerde hij aan zijn ambitie het hoogste ambt te bekleden. Mitt Romney is multimiljonair en de grap viel in slechte aarde. Toch adviseert Marder te blijven lachen:"Laughing at ourselves, at the various crises in which we find ourselves, means laughing at our weakness, the feeling of being overwhelmed by the future."
Het advies van Michael Marder is het advies van iemand die er warmpjes bij zit. "C’est la vie! is the secret motto of humor", schrijft Marder, maar hoe klinkt het als een investmentbanker dit zegt die net zijn bonus heeft ontvangen?
Het advies van Michael Marder is het advies van iemand die er warmpjes bij zit. "C’est la vie! is the secret motto of humor", schrijft Marder, maar hoe klinkt het als een investmentbanker dit zegt die net zijn bonus heeft ontvangen?
Er valt weinig te lachen en zeker niet om de grappen die Marder aanhaalt. Die zijn te suf voor woorden: "What’s the definition of optimism? An investment banker ironing five shirts on a Sunday evening."
Maar misschien heb ik het mis en is lachen toch de enige optie. Het systeem veranderd toch niet, zou je kunnen zeggen, dus kan je maar beter lachen. Het is dan echter wel de lach van een waanzinnige die lacht om zijn eigen ondergang.