zondag 8 maart 2009

yp20.Oppassen dat ik niet tegen electriciteitsdraden aanvlieg

Wim Romijn klopt op het raam want mijn deurbel is stuk. ‘Oh ik dacht je misschien de hond aan het uitlaten was’, zegt hij als ik open doe. Maar de leenhond is er even niet, ik hoor alleen mijn eigen echo blaffen tegen de kale muren. Ik ken Wim uit de plusmarkt waar ik een praatje met hem heb gemaakt. Hij heeft met zijn partner, die in Portugal woont, een grafisch vormgevingsbureau. ‘Hij doet vooral de zakelijke kant en ik de creatieve.’, had hij gezegd met een hand rustig leunend op het koelvak waar big American pizza’s inlagen. Hij praatte graag, deze Wim Romijn. Zo kwam ik er vrij snel achter dat hij en z'n partner eigenlijk al vrij lang hadden willen stoppen, maar dat nu juist de leuke klussen binnen komen. ‘we gooien gewoon de prijs omhoog. Als ze het ervoor willen blijven betalen willen wij het wel blijven doen.’ Na veel omzwervingen wilde Wim heel graag weer in Den Haag gaan wonen omdat hij daar nog veel vrienden heeft ‘En dan is Ypenburg de beste optie, want in de stad wonen is toch te duur aan het worden. ’
Wim vertelt me in korte anekdotes zijn levensloop, ik weet niet hoe oud hij is maar schat hem halverwege de zestig. Hij kan zich nog goed de vliegshows op Ypenburg herinneren en de verhalen die de ronde deden over de voedseldroppings in 1945 .’Je hebt hierachter nog een straat, die heet de mannastraat, dat is een verwijzing naar de bijbel. Manna en ambrozijn, dat was voedsel dat uit de lucht kwam vallen geloof ik.’
Wim zat vroeger bij een cabaret clubje dat los vast heette. Ze deden veel samen met los zand in Amsterdam de cabaret groep die later lurelei is gaan heten en waar van Kooten ook bij hoorde. Wim komt in een fascinerende associatieketen terecht die leidt van de ene Haagse coryfee naar de andere, mensen die me allemaal niet zoveel zeggen, maar ooit beroemdheden zijn geweest. ‘Ik droom de laatste tijd veel over vroeger. Alles komt terug. Alsof ik me beweeg in een heel vreemd gebouw waarbij ik achter iedere hoek weer in een andere herinnering terecht kom. Dan loop ik langs een trap en dan denk ik bij mezelf;’ oh daar hoef ik niet naartoe want daar ben ik al geweest daar is de televisietoren van Berlijn. Idioot he. En als ik in nood ben, kan ik altijd vliegen, maar dan moet ik wel oppassen dat ik niet tegen de elektriciteitsdraden aanvlieg. Dat zit er ook altijd in.’