‘Je moet een brief schrijven,’ zei de man in zijn hokje zonder op te kijken of zich nader te verklaren. Van de papiertjes die ik had gekregen uit het Ghanese bonnenboekje was ik de meest belangrijke kwijt geraakt. Het betrof een scheef gedrukt flodderbriefje wat ze graag wilden zien. Het afhaalbewijs. Ik had alleen het betaalbewijs. Een brief schrijven leek me omslachtig. Dat zei ik ook tegen de man in zijn hokje, wat gek genoeg een Hindoestaan is. Ik bleef dus maar tegen hem praten en zei dat ik daar toch was in bloedeigen persoon en dat ze toch konden zien dat het mijn paspoort was en dat ik toch het betaalbewijs had, waar ook mijn naam op stond. De man werd kwaad en wilde niet meer met mij praten, ik werd zonder nummertje naar de wachtkamer gestuurd. De aanvankelijk positieve ervaring met de visum afhandeling dreigde alsnog een drama te worden. In de wachtkamer was mijn lot volstrekt onduidelijk. Geen idee of ik geholpen zou worden. Toen er iemand van het ambassade personeel naar binnenkwam klampte ik hem aan en hij legde heel aardig uit dat ik alleen maar een briefje hoefde te schrijven waarin ik verklaarde het paspoort te hebben opgehaald. Meer niet. Geen ‘letter’, maar een handgeschreven ‘note’, wat nogal een verschil is. Ik had mijn paspoort binnen tien minuten in bezit. Met deze herwonnen eigenwaarde, voelde ik me weer een stuk zekerder. Ik ging dan ook terug naar de man in zijn glazen hokje. Een dikke man met een chagrijnig hoofd. Ik vroeg hem waarom hij niet wat aardiger kon doen, waarom hij er altijd op uit was om mensen te laten lijden. Hij explodeerde zowat en kwam zowaar uit zijn hokje om mij hoogst persoonlijk uit de ambassade te smijten. Gelukkig met behoud van paspoort.