In Groningen moest ik voor een klus praten met mensen in een complex genaamd Dinkelpark ontworpen door architectenbureau De Zwarte Hond. Het was mooi weer maar er was geen bewoner te zien. Bij het gebouw er tegenover trof ik een dame met een hondje. Ik besloot eropaf te gaan. Wie iets wil zeggen over het leven in het ene complex kan net zo goed met mensen praten die wonen in het complex dat er tegenover staat, redeneerde ik. De dame stelde zich voor als Tiene, haar hondje heette Sylvia. Aanvankelijk wilde ze ook iets in de toren van De Zwarte Hond huren, maar dat vond ze toch te duur. De architect van die toren heeft mij het verschil uitgelegd tussen ons gebouw en het gebouw dat hij heeft ontworpen. Dat van ons was rationeel zei hij en dat van hem... nou nu ben ik dat woord kwijt, ik heb het thuis opgeschrven, iets met ethisch.
Esthetisch? Opperde ik.
Ja dat was het woord, nou dan vind ik rationeel mooier dan esthetisch moet ik zeggen.
Heb ik zo maar ineens bezoek, zei ze toen ze een biertje inschonk. In het daaropvolgende halve uur bespraken we van alles en nog wat, ondermeer haar scheiding vijftien jaar geleden.
We werkten samen op cruisschepen, maar hij behandelde me als een minderwaardig wezen, toch heb ik het jarenlang voor mezelf ontkent. Ik wilde de vrede bewaren, ook voor de kinderen. Toen hij op een dag een trapje afkwam en net deed alsof hij me niet zag zitten, knapte er iets bij mij.
Ik dronk mijn biertje en knikte haar begripvol toe. De alcohol steeg een beetje naar mijn hoofd.Er moest snel gehandeld worden. Ik vind het gezellig, maar ik moet nog naar de overkant, zeg ik na een half uurtje tegen de dame met het hondje. In het trappenhuis kom ik toevallig de voormalige kantinejuffrouw van de Universiteit tegen. Ze staat bekend om haar eindeloze uitweidingen tegen studenten terwijl er een hele rij mensen staat te wachten. Ook nu weer wil ze me vertellen dat ze een ongeluk heeft gehad en dat ze daarom met vervroegt pensioen is gegaan. Ik verontschuldigde me en liep snel door naar buiten.' Heel leuk je nog weer eens gezien te hebben', roept ze me nog na. Buiten ging ik op de brede houten trap van de Slinger zitten en sluit eventjes mijn ogen om bij te komen. Ik voelde me schuldig niet even wat langer met de kantine juffrouw te hebben gepraat, maar ik was uitgeput. Er was nog steeds niemand te bekennen in de nabijheid van het complex waarover ik moest schrijven.