maandag 30 april 2012

Gesprek


 
Vandaag zag ik sinds lange tijd een vriend, het is eigenlijk een vriend van de buurjongen, maar ik denk dat ik hem ook mijn vriend zou kunnen noemen.
Ik had hem meer dan een jaar niet gezien. Ons gesprek hervatte zich alsof we gisteren nog met elkaar spraken.
‘Ik kan me  pas mens voelen als ik bij alle mensen weg ben, ver weg in het bos waar ik met mijn vader praat.’
‘Woont je vader in het bos?’
‘Nee, mijn vader is allang dood, gestorven van verdriet toen mijn moeder op mijn veertiende overleed.’
‘Wat zeg je dan tegen je vader?’
‘Dat ik steeds meer op een hem begin te lijken. Hij trok zich het leed van de wereld steeds meer aan. Dat doe ik ook.  Het gaat heel slecht. Mensen worden bewust dom gehouden en ik heb een piep in mijn oor.’
De zon scheen vanmiddag; het was een aangenaam gesprek ondanks het ernstige onderwerp.