dinsdag 26 februari 2008

Arena van het Alledaagse



De beste manier om onopvallend, dat wil zeggen met een geldig excuus, de probleemwijk Transvaal te leren kennen is via de Haagse markt. Consumentisme is na oorlog ten slotte de meest geaccepteerde vorm van sociale interactie met ‘de ander’. Er zijn 93 nationaliteiten in Transvaal die allemaal hun weg vinden op de Haagse Mart. Het verbaasd mij dan ook niks dat Ton van Antonio’s ijskarretje zegt dat “er iedere dag wel iets geks te beleven valt.”
Zijn buurman, die nu toevallig olieverf verkoopt maar vorige week nog mobielfrontjes, valt hem enigszinds knorrig in de reden dat het vooral iedere dag een stukje minder leuk wordt.“De komst van de euro heeft alles twee keer minder waard gemaakt”, deelt hij mij mee alsof het om een goed bewaard geheim gaat. Ook de diversiteit aan producten is niet meer wat het geweest is: “Vroeger kon je hier nog wel kwaliteit vinden, maar dat is echt over, het gaat nu om snel geld verdienen met hele goedkope troep uit China.”
Als ik verder wandel roept een marktkoopman naar mij dat ik niet zo serieus moet kijken omdat het leven begonnen is met een geintje. De man met dit bijzondere Haagse gevoel voor humor blijkt Aad te heten en staat al 40 jaar op de markt. Niet dat hij hier nog hoeft te staan want hij is allang binnen, volgens eigen zeggen. Als ik hem vraag of hij dan geen last heeft van de euro en dat alles minder wordt reageert hij laconiek en zegt dat marktkooplui altijd wat te klagen hebben. “Het zijn net boeren, dan is het weer te nat dan is weer te droog, ze zeggen dat alleen maar om anderen te laten denken dat bij hen niets te halen valt.”
Aad heeft voor zichzelf een arena gebouwd van pannen in alle soorten en maten, messen, vleeshamers en aardappelschilmesjes. Als de ceremoniemeester van een circus roept hij naar potentiĆ«le klanten. “Toen de Haagse markt in 1938 van de prinsengracht moest verhuizen naar deze locatie, dit waren toen natuurlijk nog nieuwbouwwijken, liepen de marktkooplui met doodskisten door de straat. Deze verhuizing zou de doodsteek worden. Moet je nou eens kijken wat een drukte.”
Er komt een motteballerig hondje aangewandeld en voordat ik het weet staat Aad naast mij om het beestje te begroeten. Het dier, Moppie genaamd, blijkt toe te behoren aan een stokoude KNIL officier die in zijn invalidenwagentje komt aangereden. Het karretje is geheel behangen met knuffeldieren. Konijntjes, beertjes en twee grijnzende Garfield poppen aan weerszijde van zijn stuur. Het voertuig is verder beplakt met stikkers van het korps mariniers. De man is zwaar gehandicapt en kan nauwelijks praten, op de baseball cap die hij draagt staat de tekst forever indo. Aad begint honderd uit te praten over zijn nieuwe badkamer en dat alle tegels er weer uit moesten: “omdat het laagste punt helemaal niet bij het putje zat. Het water kan helemaal niet weg.”