Ik heb vanavond gegeten met een vriendin die ik al zo’n twaalf jaar niet gezien heb. Ze werkt voor de VN en zegt blij te zijn dat ze binnenkort voor een a twee jaar naar Libië gaat. Ze is blij weg te kunnen uit de stad. Ze vindt het te duur, geloof ik en te hectisch.
In Libie mag ze meehelpen aan het bouwen van een nieuwe grondwet, dus dat is ook een behoorlijk spannende uitdaging. Het was een aangenaam,
diner, we hebben het zelfs even over geloof gehad. Ze zei dat ze wel geloofde
maar niet vijf keer per dag ging bidden. Ik noemde haar daarop een stand-by
moslim. Wel moslim, niet actief. Ik geloof niet dat ze dat echt leuk vond.
Verder vond ik dat ze wel een aardige oplossing had voor het ‘God schiep de
aarde in zeven dagen’ dilemma. Ze
zei dat die dagen Gods-dagen waren en dus veel langer duurde. In principe maakt
dat volgens mij het hele idee van zeven dagen overbodig en ridicuul, maar het
was toch aardig gevonden.
In de metro terug naar huis las ik in de New York Times over een
onderzoek waaruit blijkt dat geloof niet eens het belangrijkste gegeven is van
religie. Dit ging over ‘evenglicals’, maar het vrij algemeen gesteld worden, begreep ik.
Citaat:’One devout woman said in prayer group one
evening:”I don’y believe it, but I’m sticking to it. Thats my definition of
faith.” ‘
Religie is doorgaans meer een middel tot het bewerkstelligen van een groepsgevoel. Dat
groepsgevoel, het gevoel dat groter en sterker is dan jezelf, wordt soms toegeschreven
aan iets bovennatuurlijks. Het is niet dat je geloofd en dan naar de kerk gaat,
je gaat naar de kerk en daarom geloof je. Dat is dus niet hoe het met mijn
vriendin zit. Zij gaat niet naar de kerk, gedraagt zich niet per se als een
goede moslim, maar zegt wel te geloven. Dat lijkt me een intellectueel soort
geloof. Precies het omgekeerde van de diegene die religie in praktijk brengen, waar het groepsgebeuren dikwijls belangrijker is dan het geloof. Mijn vriendin vindt dat de wereld te
perfect in elkaar zit om toeval te kunnen zijn.