Ik loop over een langgerekte knik in de ruimte. Links van mij bevindt zich de vlakte van het wad. Rechts van mij liggen dominoschapen op de dijk. Als ik knik staat er een schaap op. Ook als ik niet knik doen ze dat. Het is net alsof ze elkaar aansteken zoals dominostenen dat doen. Ondertussen verzamel ik plukjes wol tegen de pijn. Ik stop ze onder de hengsels van mijn rugzak omdat ze diepe striemen maken in mij nek. Een hele dag op de knik met alsmaar die lijnen die samenkomen aan de horizon, daar ergens ligt de toekomst. Tegen de wind in. Vanavond slaap ik wellicht op een kussentje van wol.