zondag 1 juni 2008

De Windmolens van Barcelona


Het was zondagmorgen (of vroeg in de middag) en de zon had zich met zeven wilde merries en een gouden koets op ons bed gestort. “Opstaan en wel nu!” Leek de zon te zeggen. Toch lieten wij ons niet opjutten door deze extatische lichtexplosie. Het was laat geworden gisteren en we moesten het rustig aandoen, anders kon de toch al knorrende kater zich nog wel eens tegen ons keren. We namen een lekker ontbijtje op bed. Dat klinkt leuker dan dat het is. In ons geval was het pure noodzaak omdat een voormalige bewoner van het huis, die per ongeluk zwanger was geworden, onlangs de eetkamertafel en de sofa had meegenomen.
Eenmaal buiten, besloten we te gaan fietsen.

Er bestaat geen betere manier om een stad te verkennen dan op de fiets. Het schiet beter op dan alles lopend te doen en je krijgt meer te zien dan wanneer je constant in de metro zit. Ondanks de vele evidente voordelen van het fietsen heerst er in Barcelona, net als in veel andere steden buiten Nederland, niet echt een fietscultuur. Dat wil zeggen: fietspaden zijn schaars. Vooral in grote delen van de Eixample (de negentiende eeuwse stadsuitbreiding naar ontwerp van Idefonso Cerdá) is er, op een enkele straat na, geen fietspad te bekennen. Het is dus vaak verstandiger om op de stoep te blijven. Dat is overigens geen enkel probleem, de trottoirs van Barcelona zijn met uitzondering van de oude buurtjes (vroegere dorpjes) zoals Gràcia, heel erg breed en bieden voldoende plek voor zowel voetgangers als rijwielen. Het fietsen op de stoep wordt dan ook bijna normaal gevonden.

Ik had een grote omafiets tot mijn beschikking waarop ik als een ruiter te paard ver boven het koffiedrinkende terrasvolk en de wandelende menigte uitstak. Mijn vriendin G volgde op een kleine rode vouwfiets. Zo reden wij als Don Quijote en de trouwe Sancho Panz op weg naar de eerste te beste windmolen. Die troffen wij al na een kwartiertje rechtdoor rijden ter linkerzijde aan. De Sagrada Familia van architect Antoni Gaudi stond plotsklaps naast ons. Afschuw en bewondering viel ons ten deel. Indrukwekkend is het gebouw absoluut, maar toch ook grotesk. Aan de ene kant openbaard zich als een opengesperde muil, de donkere druipsteengrot-ingang van Gaudi, aan de andere kant de neo-fascistische facade van de Japanse beeldhouwer Etsuro Sotoo. (Die schijnt zich onder invloed van Gaudi’s mystiek tot het katholicisme te hebben bekeerd).
Maar goed, je bent er toch, je staat ervoor, dus kun je er net zo goed even binnengaan. Ten slotte is het samen met Ground Zero één van de beroemdste bouwputten ter wereld en het uitzicht is vast adembenemend. Eenmaal bij de kassa, toch weer spijt. Als je niet langer kunt faken dat je student bent, krijg je namelijk acht euro voor je kiezen. Dat is natuurlijk wel even slikken. Eenmaal binnen wilden we ook zo snel mogelijk die toren omhoog. Van het uitzicht genieten, waar voor ons geld! Onderaan de smalle wenteltrap van Gaudi vormde zich een kleine rij mensen. Niets om je zorgen over te maken zei de suppoost, dat is alleen de eerste tien meter het geval, daarna loop je zo naar de top.
Zo zijn wij met open ogen de muil van van het bruine monster ingelopen. Ook na de grens van tien meter bewogen we ons centimeter voor centimeter voort door de smalle toren van vlees en bloed. Alsof we meededen aan het Guiness Book of Records om de grootste levende chorizoworst ter wereld te maken.

Uitgeput van frustratie stonden we anderhalf uur later weer buiten. We wilden nu alleen nog maar in de zon zitten. Een boek lezen in een parkje ofzo. Het toeval wilde dat we niet eens zo heel ver van Parque Güel verwijderd waren. Dat is weliswaar alweer een Gaudi creatie, maar dan in ieder geval eentje met meer ontsnappingsmogelijkheden. Zo besloten wij, ruiter te paard en te ezel de westelijke flank van de stad te bedwingen. Zwetend in het aanschijn Gods ploeterde wij, uitlaatgassen happend, door het grid van Cerdá omhoog. Het zou de godsvruchtige Gaudi goed hebben gedaan om te zien hoe wij, zondaars, onszelf braken voor zijn “meesterwerken”. De straatjes werden steeds nauwer en stijler, we waren in het door de stad opgeslokte dorp Gràcia beland.
Als ware bedevaarders stonden we met plakkende t-shirts en geknapte hielpezen voor de ingang van het park. Dankbaarheid overviel ons en we lachten naar de mensen. Het was gezellig druk in parque Güel. Ook typisch een zondagmiddag activiteit natuurlijk, met de familie door het park kuieren.

Nadat we de fietsen ergens hadden geparkeerd gingen we lopend opzoek naar een plekje in de zon. Dat was niet gemakkelijk. Alle bankjes waren bezet met elkaar opetende stelletjes, geen oog voor de ware pelgrims die hun lichaam geselden in naam van het hogere. Zo slingerde wij steeds hoger de berg op. Voortstrompelend met niet veel meer dan kwark in onze ledematen.
Uiteindelijk kwamen we uit op een groot betonnen platform. Het hoogste punt van de berg. De zon had zich net met paard en wagen achter de horizon terug getrokken maar het uitzicht was adembenemend.
Rechts was de fijnkorrelige structuur van Gràcia duidelijk zichtbaar, daarna kwamen de dikke groeven van Cerda’s boulevards. Twee torens vlak naast elkaar markeerde de havenmond, daar waar de stad overging in de zee.
Ook de bruine torens van Gaudi met daartussen de gigantische hijskranen, waren goed te onderscheiden. De hijskranen leken op lijzige voedsters die zenuwachtig tussen de piepende bekken van reuzenkuikens heen en weer draaiden. Eindelijk hadden we dan overwonnen: de kathedraal lag letterlijk aan onze voeten.