Vandaag gaf ik een presentatie op een symposium over de rol van kunst op festivals georganiseerd door het Kunstenlab in Deventer. Het symposium had ook ‘de rol van kunst in de belevingsindustrie’ kunnen heten. Tijdens de discussie naderhand was er een interessante clash tussen Hans van H. en een festival.
Festival: ‘We schrijven een open call uit en vragen of een kunstenaar voor vijfhonderd euro een werk kan maken.’
Hans: ’Dat is dus een hele kwalijke zaak, dan neem je kunst niet serieus.’
Festival: ’Nou dat vind ik niet want we komen zo in contact met jonge kunstenaars die we anders niet hadden leren kennen.’
Hans: ‘Een popfestival zoekt toch ook geen bands via een open call. Ze willen iets goeds neerzetten, ze nodigen gericht muziekanten uit en betalen die fatsoenlijk. Er is altijd wel een gek die het doet voor vijfhonderd euro, zo stimuleer je geen goede kunst op festivals. Ik zou als ik jou was met dat geld uit eten gaan.’
Festival: ‘We schrijven een open call uit en vragen of een kunstenaar voor vijfhonderd euro een werk kan maken.’
Hans: ’Dat is dus een hele kwalijke zaak, dan neem je kunst niet serieus.’
Festival: ’Nou dat vind ik niet want we komen zo in contact met jonge kunstenaars die we anders niet hadden leren kennen.’
Hans: ‘Een popfestival zoekt toch ook geen bands via een open call. Ze willen iets goeds neerzetten, ze nodigen gericht muziekanten uit en betalen die fatsoenlijk. Er is altijd wel een gek die het doet voor vijfhonderd euro, zo stimuleer je geen goede kunst op festivals. Ik zou als ik jou was met dat geld uit eten gaan.’