De politie heeft een moeilijke taak. Enerzijds hebben ze een doelgroep, anderzijds moeten ze de schijn van rechtsgelijkheid ophouden. Ze mogen zich dus niet al te opzichtig op hun eigen doelgroep richten. Dat levert onhandige, soms ook schrijnende situaties op. Zo werd ik gisteren op de bouwplaats voor het centraal station in Rotterdam aangehouden door een agent die mij erop wees dat ik op die plek niet mocht fietsen. Iets wat op allerlei borden zou zijn aangegeven. Hij wilde mijn legitimatie zien zodat hij een bon kon uitschrijven. Sommige agenten ontlenen hun identiteit aan het schrijven van zoveel mogelijk bonnen. Ik vroeg hem of hij zo vriendelijk wilde zijn die alom tegenwoordige borden, waarop het verbod op fietsen werd uitgedragen, kon aanwijzen. Maar er was geen sprake van enige behulpzaamheid op dit gebied. Hij begon op steeds dwingender wijze om mijn identiteitspapieren te vragen. Ik vond dat overdreven. Het is mooi als mensen hun vak serieus nemen, maar ook agenten moeten zich blijven afvragen of er nog een bepaald doel gediend wordt met hun handelingen.
Ik stelde dan ook voor om in plaats van een boete gewoon een waarschuwing te geven. Maar er was geen gesprek mee te voeren, op een gegeven moment moest ik mee naar het bureau.
Alhoewel ik gewoon met hem mee liep vond hij het nodig om mij bij de arm te pakken en voort te sleuren. Misschien wilde hij indruk maken op de vrouwelijke collega die bij hem was, ik sluit niets uit, maar ik vond het wel onbeleefd. Een pet en een fluorescerende jas geeft iemand nog niet het recht onbeleefd te zijn.
Volgens mij is stijl en presentatie altijd nog een wezenlijk onderdeel van de uitvoerende macht.
Op het bureau kreeg ik de behandeling die iedere opgepakte persoon krijgt. Ik mocht geen enkel telefoontje plegen, ook niet om mijn interview afspraak af te bellen. De enige vorm van vrijheid die ik kreeg was de keuze tussen mijn schoenen uit doen of mijn veters uit mijn schoenen halen. Ik heb toen maar mijn schoenen uitgedaan.