maandag 7 april 2008

Praktisch Idealisme


De zoektocht naar nieuwe morele eikpunten lijkt zich over de hele breedte van de Nederlandse samenleving af te spelen. Van architectuur tot kunst, politiek en journalistiek. De populariteit van Joris Luijendijk’s Het zijn net mensen, waarin hij oproept tot meer transparantie in de journalistiek, liegt er niet om. Ook in andere publicaties wordt zelfonderzoek niet geschuwd. In de bundel Moralitijd uitgegeven door de Balie gaan tien jonge essayisten opzoek naar nieuwe ijkpunten van goed en kwaad. Het zoeken naar de juiste toon, het bij iedere situatie proeven, wikken en wegen van de juiste interpretatie, is herkenbaar. Er wordt veel gesproken over de opkomst van het praktische idealisme. Een levenshouding waarbij je niet alles wilt opgeven voor hogere idealen maar wel iets wilt doen. Het komt neer op bewust leven met behoud van een zeker hedonisme (zie hierover blog Gratis wijsheden 21 maart).
De lijfspreuk van de praktisch idealist klinkt als volgt: ‘Het is altijd nog beter om een boom te planten als je naar New York vliegt dan geen boom te planten’. Dit is inmiddels een breed gedragen levenshouding die hoort bij ons jachtige bestaan als forens, we doen wat we kunnen, zeg maar. Het probleem met het praktisch idealisme zoals uitgedragen door het maandblad Goodies, is dat het vanzelfsprekende wordt verheven tot levensstijl. Het is net alsof mensen een hart onder de riem gestoken moet worden om bewust te leven en dat ze gerust gesteld dienen te worden over het feit dat we echt niet alles hoeven te laten ten koste van ‘het goede’. Maar in feite werkt het omgekeerd. Het is een vorm van indekken tegen kritiek. “Het is ten slotte altijd nog beter dan niks.” Dit is precies het soort praktisch of esthetisch idealisme dat we herkennen bij de projectontwikkelaars van Ypenburg (zie blog Utopische Wind 24 maart) die met hun gevarieerde gevels schermen om kritiek op de buitenwijk te pareren. Terwijl de discussie over eentonigheid helemaal niet gaat over gevels maar over de organisatiewijze van suburbia en haar dubbelzinnige relatie ten opzichte van de stad. We willen rustig wonen in het groen, maar wel in de buurt van stedelijke voorzieningen. Terwijl de buitenwijk economisch volstrekt afhankelijk is van de stad, keert zij zich cultureel gezien juist van de stad af. In de buitenwijk is de verhouding tussen private sfeer en de openbaarheid doorgeslagen naar een alomtegenwoordige intieme sfeer, waardoor de tolerantiegrens van mensen omlaag gaat. We leven allemaal steeds geïsoleerder in onze digitale gemeenschappen waar we eigenlijk alleen maar gaan buurten om bevestigd te worden in de mening die we toch al hadden. We verliezen ondertussen de controle over onze directe omgeving, want daar zijn we steeds minder bij betrokken. Toch eisen we 100 procent veiligheid, zonder er zelf iets voor te doen, daarom willen we meer blauw op straat. Als we echt weer naar gezonde gemeenschappen toe willen waarin de stad kan werken als een podium waarop plek is voor wrijving maar ook voor het compromis, dan moeten we veel meer betrokken raken de processen van de samenleving. Dan volstaat het niet om een boom te planten als we het vliegtuig nemen. En het volstaat al helemaal niet om op verdonk achtige wijze het volk te vragen om het maar in te vullen. Want het volk wil altijd en belastingverlaging en goedkope gezondheidszorg.