Vandaag ben ik met een vriend naar het casino geweest. Een vreemde plek die wordt bevolkt door kromgetrokken oudjes, hagenezen met een staart, Chinezen die op vijf tafels tegelijk inzetten en Surinaamse Hindoes die er hun ambtenarensalaris doorheen jagen. De schatrijken zie je natuurlijk niet in het Scheveningse Holland Casino. Alles is er zacht en pluizig gemaakt. Op de vloeren ligt tapijt en je loopt via een hellingbaan zo de speelvloer op. Door de luidsprekers sijpelt Frank Sinatra, niet te luid. Overal zachte spots.’ Zelfs het water uit kraan is hier lauwwarm,’ zei mijn vriend. Hij was er overigens best goed in, in geluk hebben bedoel ik. We stonden al snel honderdtien euro in de plus. We hadden weg moeten lopen, denk ik. Hij zei:’Dit is geen geld, dit is een optie op geld, maar vooral een optie op nog meer geld.’ Zo ziet de goudkoorts eruit schoot het door me heen toen ik hem in de ogen keek. Binnen tien minuten was het weer op. We hadden ‘quite’ gespeeld, we hadden bier gedronken en een hapje gegeten. We hadden geen geld uitgegeven. Toch vochten we allebei tegen een gevoel van leegte. Dat is het vreemde. Als je niet echt wint, maar ook niet verliest, dan voelt dat toch als verlies. Diep van binnen schaam ik mij om het calvinisme. De enige echte manier om een casino te verlaten is natuurlijk volstrekt geruïneerd of als absolute winnaar van de avond.