We wonen in een oud brokkelig huis aan een landweg. Het is een voormalige boerderij met muren van gestapelde stenen. Wanneer hier voor het laatst boeren hebben gewoond is onduidelijk. De mensen dier er hiervoor inzaten hokten in onverwarmde kamers. ze bezaten het huis niet, ze overleefde er en konden nog net de huur ophoesten. De winters waren echter tamelijk meedogenloos en ze hebben het drie jaar volgehouden. Ze zijn toen naar het zuiden verkast. Huize Hulst heet de boerderij. Hulst is wat hier tegen de bergflank groeit en ons overal als een groene stekelige boezem omzoomd.
Als je een bezem door het huis haalt dan begint die af te brokkelen, we laten het stof dus maar liggen en gaan buiten zitten rondom het vuur recht naast de landweg. Soms komt er dan een auto langs van de vrouw die in net zo’n boerenhuis woont iets hoger de berg op. Haar ex-man deed aan sledewedstrijden mee en toen hij haar verliet heeft hij ook de honden achtergelaten. Het werd haar nieuwe passie. Er kwamen steeds meer honden bij, allemaal van hetzelfde type sledehond. Het is een maatschappelijk zooitje en een deel van de honden laat ze in haar huis wonen omdat er teveel dominante mannetjes zijn. De binnenhonden zijn de evolutionaire winnaars, zou je kunnen zeggen. De rest huilt en blaft om aandacht. Ze moeten ook uitgelaten worden. Dat huilen gaat vaak de hele avond door. De vrouw zou de honden eens een paar dagen alleen moeten laten om de sociale wanorde te herstellen. Voor een gezonde samenleving zullen enkele honden moeten sneuvelen, maar dat kunnen mensen niet over hun hart verkrijgen.
Als ze met haar koplampen ‘s avonds nadert en wij zitten bij ons vuur dan groet ze altijd heel aardig en ze stopt even om een praatje te maken. De gloed van het vuur beschijnt de snuiten van de honden op de achterbank. Ze groet ons altijd want ze rijdt eigenlijk door onze huiskamer. Dat is wat het vuur doet. Alles wat in de lichtkegel van het vuur valt, wordt huiselijk.
Ons leven is hier simpel, we doen niet zoveel. We lopen de oude wegen van de monniken omdat niemand anders het doet. Mensen vinden het te heet, denk ik. Op de dag van vertrek laten we ons door een bevriend stel dat op een nabuige camping resideert, naar het treinstation van Ripol brengen. Een prachtig oud stationsgebouw staat nu los van het daadwerkelijke station niks te doen.
Met de trein gaan we terug naar de stad. We zien de afgeplatte kegels van de vulkanen nog een keer tegen de horizon afsteken en glijden dan langzaam weg uit het berglandschap. Barcelona is twee uur gaans. We komen ondergronds in de stad aan, alsof je het binnenste van een door mensen opgeworpen berg binnengaat. Een spelonk van ondergrondse bedrijvigheid. De reiziger baant zich een weg naar boven waar hij overspoelt wordt door zonlicht en waar hij zich eventjes moet herorienteren. De zon is meedogenloos en fel en de zojuist aangekomen reiziger knippert met zijn ogen om de drukte te verwerken en zich te oriƫnteren. Barcelona is een nog werkende vulkaan. De hitte spoelt de hete massa richting zee.
Plaza Catalunya horen we door de luidsprekers en de deuren gaan al open. Het is alsof we ontwaken uit een provinciale sluimertoestand en met een schok verzamelen we onze spullen en we vallen met dat alles op het platform. Kinderwagen, tassen, koffer, baby. We hebben alles, we gaan gepakt en bezakt naar boven. Pas als we een tijdje voortgaan tegen de stroom in en de berg op, in het licht van de sprankelende straten, beseffen we dat er nog een koffer mist. Een zwarte op wieltjes hebben we in de trein laten staan. In een flits bedenken wat er allemaal inzit, niet goed; de paspoorten. Er ontstaat vervolgens een fysiek samenknijpen van de maagstreek.
Ik gooi mezelf weer terug in het ondergrondse gewoel van het metronetwerk richting L’ Hospitalet, een door de vulkaan Barcelona opgeslokt dorp. In L’ Hospitalet zie ik moderne grotwoningen. Opeengestapelde appartementenblokken waar nooit een architect bij betrokken is geweest. De honderden balkonnetjes lijken met elkaar te wedijveren om een stukje buitenlucht. Ik kan er de schoonheid wel van inzien, want een telefoontje had me gerustgesteld dat er inderdaad een koffer was gevonden. Ik moest naar de eindmorenen van de L1, de periferie van de stad waar geen toerist iets te zoeken heeft. Zo dwingt een onverwachte vergeten koffer je uit de lichtkegel van het centrum te stappen en wordt je verrast door de rauwheid van de buitenwijk waar de hete lava gestold is tot puin en grijs gruis. Barcelona is meer dan alleen #LasRamblas en #Barceloneta. Dit weet je natuurlijk wel, maar er is dikwijls een extra zetje nodig om je uit het web los te maken. Ik ben blij dat de koffer is gevonden. De paspoorten zitten er nog in.
Als je een bezem door het huis haalt dan begint die af te brokkelen, we laten het stof dus maar liggen en gaan buiten zitten rondom het vuur recht naast de landweg. Soms komt er dan een auto langs van de vrouw die in net zo’n boerenhuis woont iets hoger de berg op. Haar ex-man deed aan sledewedstrijden mee en toen hij haar verliet heeft hij ook de honden achtergelaten. Het werd haar nieuwe passie. Er kwamen steeds meer honden bij, allemaal van hetzelfde type sledehond. Het is een maatschappelijk zooitje en een deel van de honden laat ze in haar huis wonen omdat er teveel dominante mannetjes zijn. De binnenhonden zijn de evolutionaire winnaars, zou je kunnen zeggen. De rest huilt en blaft om aandacht. Ze moeten ook uitgelaten worden. Dat huilen gaat vaak de hele avond door. De vrouw zou de honden eens een paar dagen alleen moeten laten om de sociale wanorde te herstellen. Voor een gezonde samenleving zullen enkele honden moeten sneuvelen, maar dat kunnen mensen niet over hun hart verkrijgen.
Als ze met haar koplampen ‘s avonds nadert en wij zitten bij ons vuur dan groet ze altijd heel aardig en ze stopt even om een praatje te maken. De gloed van het vuur beschijnt de snuiten van de honden op de achterbank. Ze groet ons altijd want ze rijdt eigenlijk door onze huiskamer. Dat is wat het vuur doet. Alles wat in de lichtkegel van het vuur valt, wordt huiselijk.
Ons leven is hier simpel, we doen niet zoveel. We lopen de oude wegen van de monniken omdat niemand anders het doet. Mensen vinden het te heet, denk ik. Op de dag van vertrek laten we ons door een bevriend stel dat op een nabuige camping resideert, naar het treinstation van Ripol brengen. Een prachtig oud stationsgebouw staat nu los van het daadwerkelijke station niks te doen.
Met de trein gaan we terug naar de stad. We zien de afgeplatte kegels van de vulkanen nog een keer tegen de horizon afsteken en glijden dan langzaam weg uit het berglandschap. Barcelona is twee uur gaans. We komen ondergronds in de stad aan, alsof je het binnenste van een door mensen opgeworpen berg binnengaat. Een spelonk van ondergrondse bedrijvigheid. De reiziger baant zich een weg naar boven waar hij overspoelt wordt door zonlicht en waar hij zich eventjes moet herorienteren. De zon is meedogenloos en fel en de zojuist aangekomen reiziger knippert met zijn ogen om de drukte te verwerken en zich te oriƫnteren. Barcelona is een nog werkende vulkaan. De hitte spoelt de hete massa richting zee.
Plaza Catalunya horen we door de luidsprekers en de deuren gaan al open. Het is alsof we ontwaken uit een provinciale sluimertoestand en met een schok verzamelen we onze spullen en we vallen met dat alles op het platform. Kinderwagen, tassen, koffer, baby. We hebben alles, we gaan gepakt en bezakt naar boven. Pas als we een tijdje voortgaan tegen de stroom in en de berg op, in het licht van de sprankelende straten, beseffen we dat er nog een koffer mist. Een zwarte op wieltjes hebben we in de trein laten staan. In een flits bedenken wat er allemaal inzit, niet goed; de paspoorten. Er ontstaat vervolgens een fysiek samenknijpen van de maagstreek.
Ik gooi mezelf weer terug in het ondergrondse gewoel van het metronetwerk richting L’ Hospitalet, een door de vulkaan Barcelona opgeslokt dorp. In L’ Hospitalet zie ik moderne grotwoningen. Opeengestapelde appartementenblokken waar nooit een architect bij betrokken is geweest. De honderden balkonnetjes lijken met elkaar te wedijveren om een stukje buitenlucht. Ik kan er de schoonheid wel van inzien, want een telefoontje had me gerustgesteld dat er inderdaad een koffer was gevonden. Ik moest naar de eindmorenen van de L1, de periferie van de stad waar geen toerist iets te zoeken heeft. Zo dwingt een onverwachte vergeten koffer je uit de lichtkegel van het centrum te stappen en wordt je verrast door de rauwheid van de buitenwijk waar de hete lava gestold is tot puin en grijs gruis. Barcelona is meer dan alleen #LasRamblas en #Barceloneta. Dit weet je natuurlijk wel, maar er is dikwijls een extra zetje nodig om je uit het web los te maken. Ik ben blij dat de koffer is gevonden. De paspoorten zitten er nog in.