Van de grond eten is vies! Het was de bekende kreet uit je kindertijd. Niet dat ik me er ooit iets van aantrok, soms lagen er behoorlijk aantrekkelijke dingen op de grond. Snoep bijvoorbeeld, een gesmolten mars nog in verpakking, of een gevallen kauwgompje waar nog niet op gekauwd was. Het waren de kleine geluksmomenten van het buitenspelen op straat en de gevonden voorwerpen gingen zonder scrupules het mondje in.
Natuurlijk ben ik ook dikwijls met mijn ouders het bos in gegaan om bosbessen te plukken. We woonden op de Veluwe dus dat hoorde kennelijk bij de opvoeding. Zo leerde ik dus dat het voedsel niet alleen van de supermarkt kwam, of op straat lag, maar dat je ook in de natuur terecht kon. Bosbessen kon je zo uit het handje eten, maar vossenbessen moesten eerst verwerkt worden. We hebben ook dagen besteed aan het plukken van berkenblaadjes, de verse groene. Daar maakten mijn ouders wijn van.
Paddestoelen waren ook zo’n intrigerend fenomeen. Sommigen waren giftig, anderen waren eetbaar. Je moest daar enorm mee uitkijken, werd ons verteld. Een paar jaar geleden kwam ik erachter dat het allemaal wat genuanceerder lag. Zo vertelde een vriend mij dat de vliegenzwam veel meer is dan alleen de stoel van kabouter spillebeen. Wat als giftig wordt gezien, is soms ook hallucinerend. Op een dag ging dus ook de paddestoel het mondje in. De zwam zorgde voor een bizarre ervaring waarbij mijn zintuigen volledig door de war raakten. Ik rook kleuren en zag geuren. Een beetje zoals een pasgeboren baby waarbij de bedrading nog niet helemaal goed zit. Dit was de eerste keer dat ik besefte dat de natuur boordevol potentie blijkt te zitten.
De tweede persoon die me nog wat verder die wereld introk was de Onkruidenier. Ik ben eens met hem een middagje gaan buitenspelen. In zekere zin nam hij me weer terug naar de kindertijd. We brachten uren door; speurend naar de grond opzoek naar bodemschatten. Dit keer kwamen er geen bosbessen of paddestoelen aan te pas, maar dingen waar ik nog nooit van gehoord had. Look zonder look en hondsdraf bijvoorbeeld. Iedere keer wees de Onkruidenier me op iets anders eetbaars, niet dat ik een veelvraat ben, maar ik stak alles in mijn mond.
Ik kreeg ineens het idee dat het mogelijk moest zijn om op het suikerunie terrein zonder supermarkt te overleven. In mijn enthousiasme plukte ik een aantrekkelijk plantje en begon gulzig haar sappen naar binnen te zuigen. Het gezicht van de Onkruidenier betrok. ‘Doe dat maar niet,’ zei hij, ‘je eet nu Sint Jacobskruid. Daar sterven paarden aan.’ Nog net op tijd wist ik het uit te spugen. Zo was ik op een haar na ontsnapt aan de dood. Iets wat het gevoel voor avontuur natuurlijk alleen maar versterkt. Niet alles wat op de grond ligt is smerig, dat weten we inmiddels, maar je moet toch uit blijven kijken wat je in je mond stopt. Die oeroude regel heeft kennelijk nog niet aan kracht ingeboet.