De buurman van de Lieve G heeft een hondje. Ik denk dat het een veilige gok is als ik zeg: ‘Dat hondje is het enige wat hij heeft.’ Het is een aardige buurman, alleen stinkt zijn woning een uur in de wind. Als de deur opengaat, dan waait de schrale lucht je tegemoet in het trappenhuis. Als de buurman na het uitlaten van het hondje weer binnen is dan hoor ik hem regelmatig tegen het diertje mopperen: 'Heb je nou weer op de tafel gelegen? Wat heb ik nou gezegd?'
In de roman De Vreemdeling van Albert Camus is er ook sprake van een man met een vies hondje. Ook in dit verhaal klaagt de man voortdurend tegen dat beest, totdat het komt te overlijden, dan is de man radeloos. Een ontroerende passage waar ik wel eens aan moet denken als ik mijn buurman tegen het hondje hoor roepen: ’Je haalt het bloed onder mijn nagels vandaan!’
In de roman De Vreemdeling van Albert Camus is er ook sprake van een man met een vies hondje. Ook in dit verhaal klaagt de man voortdurend tegen dat beest, totdat het komt te overlijden, dan is de man radeloos. Een ontroerende passage waar ik wel eens aan moet denken als ik mijn buurman tegen het hondje hoor roepen: ’Je haalt het bloed onder mijn nagels vandaan!’