Vanmorgen aten we soep. Er was geen yoghurt, er was alleen
linzensoep van de vorige dag. Het deed ons aan Turkije denken.
De soep was heerlijk, maar op het laatst ging er een vlaag van misselijkheid
door mij heen. Op de bodem van mijn kommetje lag een mutsje van een kabouter.
Ik duwde het bakje van me af en stelde mezelf gerust door te blijven herhalen
dat het waarschijnlijk om een stukje rode peper ging. Het hielp niet, diep in
mij voelde ik de treurnis van de nabestaanden. Er is geen groter verdriet dan
kabouterverdriet.